Flashcards in H6/7: Objectherkenning Deck (33):
1
(Ganglioncellen) = ....-cellen zijn gevoelig voor ruwe patronen en beweging en worden aangestuurd door de staafjes.
Magno-cellen
2
(Ganglioncellen) = ....-cellen zijn gevoelig voor kleuren en worden aangestuurd door de kegeltjes.
Parvo-cellen
3
Alle axonen van de ganglioncellen vormen samen de ... en gaan zo naar de hersenen.
optische zenuw
4
Bij de Laterale Geniculate Nucleus (LGN) (structuur in de thalamus) komt top-down / bottom-up verwerking voor:
Beide!
5
functie V1-V2 : Visuele cortex
Eerste bewerking vindt hier plaats
6
functie V3 : Visuele cortex
Vorm
7
functie V4 : Visuele cortex
Kleur
8
functie V5/MT : Visuele cortex
Beweging
9
Schade aan ventrale route: is de objectdiscriminatie / positiediscriminatie beschadigd?
objectdiscriminatie!
10
Schade aan dorsale route: is de objectdiscriminatie / positiediscriminatie beschadigd?
positiediscriminatie!
11
Bij een dorsaal / ventraal letsel is de visuo-motorische controle gestoord
dorsaal letsel
12
Bij een dorsaal / ventraal letsel is de visuo-motorische controle NIET gestoord
ventraal letsel
(= perceptueel kan er wel een probleem zijn!)
13
bij een veranderende oriëntatie van objecten is er dorsaal / ventraal minder activatie (door habituatie)
minder activatie ventraal
14
bij veranderende objecten is er dorsaal / ventraal minder activatie (door habituatie)
minder activatie dorsaal
15
functie IT (inferieure temporele cortex): Visuele cortex:
Complexere vormen verwerken (onafhankelijk van oriëntatie, positie, grootte, ...)
vb: gezichten
16
naarmate meer anterieur / posterieur in de hersenen is er toenemende complexiteit qua verwerking.
anterieur
17
Functie lateraal occipitaal complex:
herkennen van objecten!
18
Functie parahippocampal place area:
herkennen van omgeving / plaatsen
19
locatie spatiaal geheugen:
Hippocampus
20
functie Extrastriate body area (EBA)
herkennen van lichaamsdelen
21
Achromatopsie:
geen kleur meer kunnen zien
22
Akinetopsie
geen bewegingen meer kunnen zien
23
Apperceptieve agnosie:
Geen 'perceptie' van object en geen vormen kunnen onderscheiden.
24
Waar ligt de oorzaak van apperceptieve agnosie?
diffuse schade aan de occipitale gebieden
25
Associatieve agnosie:
'gebrek aan associaties'
= objecten nog kunnen tekenen en groeperen maar geen semantische informatie meer kunnen ophalen.
26
Waar ligt de oorzaak van associatieve agnosie?
bilaterale occipitotemporale gebieden
27
Drie niveaus van THEORIEVORMING computationele theorie van Marr:
1. Computationeel = wat is het probleem en welke informatie is er?
2. Algoritmisch = met welke basisprincipes werkt het doel / probleem?
3. Implementatie = hoe is alles geïmplementeerd in een visueel systeem?
28
Hoe komen we volgens Marr tot gezichtspuntonafhankelijke representaties in het geheugen? (4 fasen)
1. puur visuele input (pixels)
2. primaire schets (lijnen)
3. 2.5D schets (vlakken groeperen)
4. 3D schets (objecten)
29
Bij apperceptieve agnosie loopt het mis in het ... proces (volgens de theorie van Marr)
in het groeperingsproces!
(doordat ze geen vormen kunnen onderscheiden)
30
Bij associatieve agnosie loopt het mis in het .... proces (volgens de theorie van Marr)
object-selectie proces.
(er is geen toegang tot objectmodellen)
31
Gezichtsherkenning vindt plaats in de ...
inferotemporale cortex (IT)
32
Sparse coding: (theorie object/gezichtsherkenning)
= een specifieke cel / cluster van cellen codeert voor één specifiek object / gezicht
-> nogal onwaarschijnlijk
33