HC1 Flashcards
(34 cards)
Gen-omgevings interactie
De gevoeligheid voor specifieke omgevingsfactoren wordt bepaald door iemands genetische kwetsbaarheid
Gen-omgevings correlatie
+ passief/actief
Wanneer de genen de blootstelling van het het individu aan een omgeving bepalen
Je kiest je omgeving uit, op grond van het genotype wat je hebt.
Passief:
• Hoogopgeleide ouders, stimuleren hun kinderen meer
Reactief:
• Omgeving reageert op wie/wat je bent
Epigenetica
Omkeerbare erfelijke veranderingen in de genfunctie die optreden zonder wijzigingen in de sequentie (door invloeden uit de omgeving)
Kwalitatieve Traits (4)
- Beïnvloed door één gen
- Simpel patroon van overerfbaarheid
- Fenotypen vallen onder verschillende catagorieën (presence / absence) Je hebt het wel of niet.
- Uiting van Trait wordt niet beinvloed door omgeving
Qualitative Traits voorbeelden ziekten
> Huntington > Phenylketonuria (PKU) > Adrenoleukoystrophy (ALD) > Cystic Fibrosis > Krabbe
Kwantitatieve Traits (4)
- Beïnvloed door meerdere genen
- Geen simpel patroon van overerfbaarheid
- Fenotypen uiten zich via een continuüm: je hebt het in zekere maten.
- Uiting van Traits kunnen beïnvloed worden door omgeving
Quantitative Traits voorbeelden ziekten
> Alzheimer
Autisme
Depressie
Gen
Basis kenmerk erving
Allele
Alternatieve variant op gen
Genotype
Combinatie van allele’s op één Locus
Fenotype
Zichtbare trekken
Homozygosity
twee dezelfde allelen op één Locus
Heterozyngosity
twee verschillende allelen op één Locus
Chromosoo
fysieke eenheden van overerfing
Genome
Alle DNA volgordes van één organisme
Locus
Plek van een gen op een chromosoom
Automose
Alle andere chromosomen die geen X of Y zijn.
Dominante Allele (A)
Een allel die zich uit in fenotype ondanks dat er een heterozygous met een recessieve allel aanwezig is.
> als A dominant is over a, dan geven AA en Aa dezelfde fenotipische uitkomst.
Recessief Allele (a)
Een allel wiens fenotypisch effect niet wordt geuit in een heterozygote.
> Alleen wanneer er een homozygous, zoals bij een recessief op A, wordt bij het recessieve aa fenotypisch geuit.
The law of segregation (4)
> De eerste wet van Mendel.
- Twee elementen (allelen) van erfelijkheid in elke Trait (AA, Aa, aa)
- Deze twee elementen scheiden (segregate) zich tijdens reproductie (A, a) -> Meiose
- Nageslacht krijgt er één van elke ouder (Am Af, Am af, am af)
- Een van de elementen kan dominant zijn over de ander.
The law of indipendent assortment
> De tweede wet van Mendel
Het erfelijk patroon van een Trait zal geen effect uitoefenen op het effect bij een andere Trait
> AaBb, AABb, enz
Uitzondering?
The law of indipendent assortment gaat wel op voor (2) en niet op voor (1)?
> De tweede wet van Mendel
Gaat op voor:
- Genen die op verschillende chromosomen liggen.
- Genen die ver van elkaar op hetzelfde chromosoom liggen.
Gaat niet op voor:
1. Genen die dicht bij elkaar op hetzelfde chromosoom liggen.
X-linked inheritance
Geslachtsgebonden overerfing
> uitzondering: vrouwen kunnen compenseren.
Addatieve genen
Bijvoorbeeld voor IQ zijn heel veel genen betrokken, deze zijn additief. Tellen bij elkaar op om samen IQ te vormen.