HC.3 - Spiercontractie Flashcards

1
Q

Welke soorten spieren zijn er?

A

gladde spieren en dwarsgestreepte spieren (hartspier en skeletspier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe is een skeletspier opgebouwd?

A

Een gehele spier is omgeven door het epimysium. In de spier liggen allemaal fasciculi (spierbundels) omgeven door een perimysium. In die fasciculi liggen de spiervezels (individuele spiercellen) omgeven door epimysium. In de spiervezels zitten de myofibrillen die bestaat uit de myofilamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn myofibrillen?

A

allemaal sarcomeren achter elkaar aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een sarcomeer?

A

eenheid van contractie, opgebouwd uit met name dikke en dunne filamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaan dikke filamenten voornamelijk?

A

myosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaan dunne filamenten voornamelijk?

A

actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er tijdens spiercontractie, wat dus zorgt voor beweging?

A

de beweging van filamenten ten opzichte van elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de crossbridge cyclus?

A

cyclus van één contractie van een sarcomeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is per crossbridge nodig en wat levert het op?

A
  • 1 ATP nodig
  • een paar piconewton beschikbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontstaat rigor mortis?

A

Rigor mortis ontstaat door onvoldoende hoeveelheid ATP. Doordat er geen zuurstof meer is, raken de energiebronnen uitgeput, waardoor de ATP levels dalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf de crossbridgecyclus in 6 stappen

A

Stap 1: ATP binding – ATP bindt aan het kopje van MHC, wat de affiniteit van myosine voor actine vermindert. Hierdoor laat het myosine kopje los. Als alle cross-bridge cyclus in dit stadium waren, dan was de spier volledig relaxed geweest.
Stap 2: ATP hydrolyse – de producten van hydrolyse blijven in het actieve centrum van myosine. Door de hydrolyse bevindt het myosine kopje zich nu in een “cocked” positie. (alle cross-bridges in deze staat, dan zou een spier volledig relaxed zijn)
Stap 3: Zwakke cross-bridge formatie – Het ‘cocked’ kopje van myosine bindt nu los aan de nieuwe positie op het actine filament, scanned voor een geschikte binding site.
Stap 4: Release van anorganisch fosfaat van het myosine – dissociatie van anorganisch fosfaat resulteert in een toegenomen affiniteit van het myosine-ADP complex voor actine  sterke cross-bridge staat. Dit is de snelheidsbepalende stap
Stap 5: Power stroke – conformationele verandering veroorzaakt de nek van myosine om te roteren rondom het myosine kopje. Dit trekt de actine en myosinefilamenten langs elkaar (afstand van ongeveer 11 nm)
Stap 6: ADP release – Dissociatie van ADP van het myosine rondt de cyclus af. Actomyosinecomplex blijft in de ‘attached state’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is tropomyosine?

A

tropomyosine is een dubbelgewonden eiwitfilament die in de weg ligt van de bindingsplekken voor myosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waaruit bestaat het troponin complex?

A

troponine T, troponine I en troponine C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kunnen myosine bindingsplaatsen vrij worden gemaakt?

A

Calciumionen diffunderen het sarcoplasma in. De calciumionen binden aan troponine C, waardoor het troponinecomplex een conformatieverandering ondergaat. Het tropomyosine wordt hierdoor omhoog getrokken, waardoor een bindingsplaats voor het myosine aan het actine vrijkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van troponine-T

A

Het trekt tropomyosine en Troponine-I uit de weg bij een stijging van de intracellulaire calciumconcentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk typen neuronen van het ruggenmerg geven de skeletspiervezels de opdracht om te contraheren?

A

alpha-motorische neuronen in de voorhoorn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van post-junctional folds?

A

vergroting van het oppervlak

18
Q

Waarom worden AChRs ook wel nicotinereceptoren genoemd?

A

nicotine is een agonist van de receptoren

19
Q

Wat gebeurt er als ACh bindt aan de AChRs (nicotine)?

A

ligand-gestuurde kationkanalen openen, waardoor natrium naar binnen stroomt, met als gevolg een eindplaat potentiaal (EPP)

20
Q

Wat zijn T-tubuli en wat is de functie van T-tubuli?

A

T-tubuli zijn invaginaties van het sarcolemma
De functie is de voortgeleiding van de actiepotentiaal naar binnen in de skeletspiervezel

21
Q

Wat is het sarcoplasmatisch reticulum?

A

sER in spiercellen, waarin veel calcium is opgeslagen

22
Q

Waarmee zijn T-tubuli gevuld?

A

extracellulaire vloeistof, en dus continu met de buitenwereld

23
Q

Beschrijf hoe een actiepotentiaal bij de neuromusculaire overgang leidt tot geleiding van stroom naar binnenste van de spiervezel

A

Actiepotentiaal opgewekt in neuromusculaire overgang. Die planten zich voort de T-tubuli in. De T-tubuli bevatten naast spanningsafhankelijke natriumkanalen ook spanningsafhankelijke calciumkanalen. De prikkel is een depolarisatie. De calcium zal van het lumen van de T-tubuli naar het sarcoplasma (Cytoplasma van de skeletspiercel) stromen.
De calciumkanalen, die conformationele veranderingen ondergaan, liggen tegenover rianodine receptoren. Ryanodine receptoren zijn calciumkanalen die in het membraan liggen van het sarcoplasmatische reticulum. Als die open staan, stroomt het van lumen in het sarcoplasmatisch reticulum naar het cytoplasma van de spiervezels

24
Q

Wat zijn ryanodine receptoren?

A

calciumkanalen die in het membraan liggen van het sarcoplasmatische reticulum?

25
Q

Wat is het gevolg van het openen van de ryanodine receptoren?

A

calciumionen van het lumen van het sarcoplasmatische reticulum stromen naar het cytoplasma van de spiervezels

26
Q

Beschrijf een korte samenvatting van stroomgeleiding in spiercel?

A

1: actiepotentiaal
2: actiepotentiaal voortgeleid naar T-tubuli
3: calciumkanalen openen (spanningsafhankelijk)
4: opening van calciumkanelen zorgt voor opening rianodine receptoren op het membraan van sarcoplasmatisch reticulum
5: calcium stroomt van het lumen (sarcoplasma) in het cytoplasma

27
Q

Wat is isometrische contractie?

A

gelijke spierlengte –> kracht ontwikkeling

28
Q

Wat is isotone contractie?

A

gelijke spierspanning –> verplaatsing

29
Q

Wat bepaalt de duur van de contractie in een skeletspiervezel?

A

Het wegvallen van de calciumconcentratie
Calcium moet weer weggepompt worden (meeste terug naar sarcoplasmatisch reticulum, maar kan ook door ATP-pompen (direct of indirect) die Ca naar de T-tubuli transporteren

30
Q

Wat is de lengte-kracht relatie?

A

de kracht die een spier kan leveren hangt af van hoe ver hij is uitgerekt

31
Q

Bij welke lengte kan een skeletspier maximaal kracht leveren?

A

in rustlengte

32
Q

Wat levert de kracht voor spiercontractie?

A

de kruisbrugcyclus

33
Q

overlap vezels - krachtrelatie:

A
  • Ver uitgerekt: weinig overlap, weinig kracht
  • Rustlengte: optimale kracht
  • Nog korter: teveel overlap, weinig kracht
34
Q

Is een spier die relatief snel kan verkorten dik of lang?

A

Een lange spier kan relatief sneller verkorten. Als er één eindeloos lange filament is, kan er eindeloze verkorting plaatsvinden. De totale verkorting is enorm.
Eindeloos veel sacromeren in parallel zou heel veel kracht kunnen uitoefenen, maar kan maar weinig verkorten

35
Q

Wat is de relatie tussen spier en skelet?

A
  • Skelet beperkt bewegingsruimte van spier: blijft rond optimale lengte
  • Hefboom: kleinere veranderingen in spierlengte worden omgezet in grote bewegingen
36
Q

Beschrijf de 3 typen bekende spiervezels

A
  • Type I: langzaam, en al bij lage frequentie van stimuli ontstaat er al een plateau; Vermoeibaarheid is zeer gering
  • Type IIa: snel en minder vermoeibaar dan type IIb
  • Type IIb: snel, maar vermoeibaar; Veel hogere stimuli frequentie nodig om te leiden tot een contractie; Explosief
37
Q

Wat voor kleur hebben langzame spiervezels?

A

Langzame spiervezels zijn rood, omdat de langzame spiervezels niet uitputbaar zijn. Daarvoor moeten ze een hele efficiënte vorm van ATP-generatie hebben. De meest efficiënte vorm is de oxidatieve fosforylering. Hiervoor heb je zuurstof nodig. Een goede zuurstofvoorziening nodig, dus moet goed doorbloed zijn.

38
Q

Welke type spiervezels zijn wit?

A

Type IIb vezels hebben veel snelle energieproductie manier, maar moeten snel overgaan op anaerobe vormen. Die zijn dus minder goed doorbloed, en dus witte spiervezels

39
Q

Wat is een motor unit?

A

een motorneuron met alle daardoor geïnnerveerde spiervezels

40
Q

Waarvan is de hoeveelheid kracht van een motorische eenheid afhankelijk?

A

het aantal geïnnerveerde spiervezels

41
Q

Hoe minder vezels per motorneuron …

A

hoe fijner de aansturing