Hfst 10 Flashcards
(31 cards)
Aftrekposten
Aftrekposten verlagen het inkomen waarover belasting wordt berekend (de boxen) zoals uitgaven voor inkomensvoorzieningen en de hypotheekrente op de eigen woning
Algemene heffingskorting
De heffingskorting die voor iedereen geldt
Arbeidskorting
De heffingskorting voor werkenden
Belastbaar inkomen
Het inkomen na aftrek van de aftrekposten en na eventuele bijtellingen. Over dit inkomen wordt het te betalen belastingpercentage geheven
Collectieve of publieke sector
Alle overheidsorganisaties en zelfbestandige bestuursorganen (zbo’s)
Collectieve lasten
De optelsom van betaalde belastingen, sociale premies en niet belastingen aan de collectieve sector
Collectieve lastendruk
Collectieve lasten uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlandsproduct
Collectieve uitgaven
De totale uitgaven van de collectieve sector, bestaande uit bestedingen, overdrachtsuitgaven en rentebetalingen
Degressief belastingtarief
Een belastingtariefstructuur waarbij het te behalen belastingpercentage daalt als het inkomen stijgt
Directe belastingen
Directe belastingen zijn belastingen die de belastingplichtige direct over zijn inkomen en vermogen afdraagt aan de belastingdienst
Draagkrachtbeginsel
Het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen
EMU-saldo
Het saldo van het rijk, de sociale fondsen en de lagere overheden bij elkaar opgeteld, volgens de definitie van de europese monetaire unie
Gemiddeld belastingtarief
Het totale bedrag aan de belastingheffing als percentage van het bruto-inkomen
Heffingskorting
Kortingen op de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen
Indirecte belastingen
Belastingen die moeten worden betaald bij de aanschaf, het bezit of het gebruik van bepaalde producten
Inkomstenbelasting
Belasting op inkomste uit werk en woning (box 1) uit een aanmerkelijke belang (box 2) of uit sparen en beleggen (box 3)
Marginaal belastingtarief
Het belasting- of heffingspercentage dat iemand moet betalen over een extra verdiende euro in box 1
Miljoenennota
De hoofdlijnen en financiele onderbouwing van de begroting van de rijksoverheid en de instellingen over de sociale zekerheid
Monetaire financiering
Geld lenen waarbij de geldhoeveelheid worddt vergroot, dit gebeurt als de rijksoverheid geld leent van de monetaire financiele instellingen (mfi’s) zoals de particuliere banken
Niet-monetaire financiering
Geld lenen waarbij de geldhoeveelheid gelijk blijft
Overdrachtsuitgaven
Overdrachtsuitgaven bestaan uit inkomensoverdrachten (zoals sociale uitkeringen) en vermogensoverdrachten (zoals subsidies op bedrijfsinvesteringen)
Overheid
Rijksoverheid en lagere overheden: Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen
Overheidsconsumptie
Ambtenarensalarissen en materiele overheidsconsumptie die geen toename van de productiecapaciteit in een land
Particuliere of private sector
Particuliere bedrijven en gezinnen