Hfst 10 Flashcards

(31 cards)

1
Q

Aftrekposten

A

Aftrekposten verlagen het inkomen waarover belasting wordt berekend (de boxen) zoals uitgaven voor inkomensvoorzieningen en de hypotheekrente op de eigen woning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemene heffingskorting

A

De heffingskorting die voor iedereen geldt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Arbeidskorting

A

De heffingskorting voor werkenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belastbaar inkomen

A

Het inkomen na aftrek van de aftrekposten en na eventuele bijtellingen. Over dit inkomen wordt het te betalen belastingpercentage geheven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Collectieve of publieke sector

A

Alle overheidsorganisaties en zelfbestandige bestuursorganen (zbo’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Collectieve lasten

A

De optelsom van betaalde belastingen, sociale premies en niet belastingen aan de collectieve sector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Collectieve lastendruk

A

Collectieve lasten uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlandsproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Collectieve uitgaven

A

De totale uitgaven van de collectieve sector, bestaande uit bestedingen, overdrachtsuitgaven en rentebetalingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Degressief belastingtarief

A

Een belastingtariefstructuur waarbij het te behalen belastingpercentage daalt als het inkomen stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Directe belastingen

A

Directe belastingen zijn belastingen die de belastingplichtige direct over zijn inkomen en vermogen afdraagt aan de belastingdienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Draagkrachtbeginsel

A

Het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

EMU-saldo

A

Het saldo van het rijk, de sociale fondsen en de lagere overheden bij elkaar opgeteld, volgens de definitie van de europese monetaire unie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gemiddeld belastingtarief

A

Het totale bedrag aan de belastingheffing als percentage van het bruto-inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Heffingskorting

A

Kortingen op de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Indirecte belastingen

A

Belastingen die moeten worden betaald bij de aanschaf, het bezit of het gebruik van bepaalde producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Inkomstenbelasting

A

Belasting op inkomste uit werk en woning (box 1) uit een aanmerkelijke belang (box 2) of uit sparen en beleggen (box 3)

17
Q

Marginaal belastingtarief

A

Het belasting- of heffingspercentage dat iemand moet betalen over een extra verdiende euro in box 1

18
Q

Miljoenennota

A

De hoofdlijnen en financiele onderbouwing van de begroting van de rijksoverheid en de instellingen over de sociale zekerheid

19
Q

Monetaire financiering

A

Geld lenen waarbij de geldhoeveelheid worddt vergroot, dit gebeurt als de rijksoverheid geld leent van de monetaire financiele instellingen (mfi’s) zoals de particuliere banken

20
Q

Niet-monetaire financiering

A

Geld lenen waarbij de geldhoeveelheid gelijk blijft

21
Q

Overdrachtsuitgaven

A

Overdrachtsuitgaven bestaan uit inkomensoverdrachten (zoals sociale uitkeringen) en vermogensoverdrachten (zoals subsidies op bedrijfsinvesteringen)

22
Q

Overheid

A

Rijksoverheid en lagere overheden: Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen

23
Q

Overheidsconsumptie

A

Ambtenarensalarissen en materiele overheidsconsumptie die geen toename van de productiecapaciteit in een land

24
Q

Particuliere of private sector

A

Particuliere bedrijven en gezinnen

25
Profijtbeginsel
Het principe dat je meer belasting betaalt naarmate je meer gebruik maakt van overheidsvoorzieningen
26
Progressief belastingtarief
Een belastingtariefstructuur waarbij het te betalen belastingpercentage stijgt als het inkomen stijgt
27
Proportioneel belastingtarief
Een belastingtariefstructuur waarbij het te betalen belastingpercentage stijgt als het inkomen hetzelfde is
28
Solidaritietsbeginsel
Saamhorigheidsprincipe is het principe dat de sterkeren in de samenleving de zwakkere ondersteunen
29
Vermogensrendementsheffing (VRH)
De belastingheffing in box 3 over de grondslag sparen en beleggen
30
Werknemersverzekering
Collectieve verzekering waar alleen (ex-)werknemers, indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, recht op hebben
31
Zelfstandig bestuursorgaan (zbo)
Organisatie die zelfstandig verheidstaken uitvoert