Hoofdstuck 3- Boochshappen Doen Flashcards
(164 cards)
1
Q
lelijk
A
ugly
2
Q
slecht
A
bad
3
Q
lang
A
- long
- tall (people)
4
Q
kort
A
short
5
Q
de tekst
A
the text
6
Q
de zin
A
the sentence
7
Q
zacht
A
- soft
- slow
8
Q
hard
A
- hard
- load
- fast
9
Q
de stem
A
the voice
10
Q
het kussen
A
the pillow
11
Q
de appel
A
the apple
12
Q
luisteren
A
to listen
13
Q
rijk
A
rich
14
Q
arm
A
poor
15
Q
honger hebben
A
to be hungry
16
Q
interessant
A
interesting
17
Q
saai
A
boring
18
Q
licht
A
light
19
Q
donker
A
dark
20
Q
het gezicht
A
the face
21
Q
koud
A
cold
22
Q
rijden
A
to drive
23
Q
oud
A
old
24
Q
staan
A
to stand
25
de bakker
the baker
26
bakken
to bake
27
warm
warm
28
het brood
1. the bread
2. the loaf of bread
29
het ei
the egg
30
gezellig
cozy, sociable
31
ongezellig
not cosy, cheerless
32
niemand
nobody
33
het feest
the party
34
dik
fat
35
dun
thin
36
de hamburger
the hamburger
37
de wortel
the carrot
38
stom
stupid
39
krijgen
to get
40
de straf
the punishment
41
rustig
quiet
42
de straat
the street
43
genieten
to enjoy
44
hoog
high
45
laag
low
46
typisch
typical
47
groot
big
48
de kast
the wardrobe
49
de woonkamer
the living room
50
schoon
clean
51
vuil
dirty
52
de waslijn
the clothesline
53
de moeder
the mother
54
het raam
the window
55
lief
lovely
56
stout
naughty
57
slapen
to sleep
58
het hok
here: the dog house
59
vies
1. disgusting
2. dirty
60
maken
to make
61
lekker
tasty, yummy
62
de taart
the pie
63
laf
cowardly
64
het meervoud
plural
65
de brief
the letter
66
de roos
the rose
67
de kantine
the canteen
68
het tijdschrift
the magazine
69
de fiets
the bike
70
de tekening
the drawing
71
de boodschap
1. the message
2. the purchase (groceries)
72
de jas
the jacket
73
de pet
the cap
74
de tas
the bag
75
de klok
the clock
76
de kus
the kiss
77
de tomaat
the tomato
78
de boom
the tree
79
de schaar
the pair of scissors
80
de persoon
the person
81
de minuut
the minute
82
de jurk
the dress
83
de vork
the fork
84
de mand
the basket
85
de raaf
the raven
86
de kaas
the cheese
87
de tafel
the table
88
de agenda
the agenda
89
de courgette
the zucchini
90
de vakantie
the holiday/vacation
91
de regel
the rule
92
de modem
the modem
93
het teken
the sign
94
de kamer
the room
95
de camera
the camera
96
de taxi
the taxi
97
de foto
the photo
98
de paraplu
the umbrella
99
de school
the school
100
de sportschool
the gym
101
om
at (time)
102
het huiswerk
the homework
103
de plaats
the place
104
de richting
the direction
105
de tijd
the time
106
de winkel
the shop
107
het bos
the forest
108
het geluid
the sound
109
de lamp
the lamp
110
hangen
to hang
111
boven
above
112
de schoen
the shoe
113
onder
under
114
voor
in front of
115
achter
behind
116
naast
next to
117
het examen
the exam
118
doen
shopping
119
kopen
to buy
120
vinden
to find
121
de kost
the food
122
de kosten
the cost
123
de aardappel
the potato
124
het vlees
the meat
125
zin hebben
to be in the mood for
126
de groenteboer
the green grocer
127
de slager
the butcher
128
vers
fresh
129
groen
green
130
mogen
to be allowed to
131
even
just (a short while )
132
anders
otherwise
133
iets
1. something
2. some
134
meneer
mister
135
alles
everything
136
betalen
to pay
137
de biefstuk
the steak
138
meer
more
139
het probleem
the problem
140
de rest
the rest
141
het toetje
the dessert
142
de supermarkt
the supermarket
143
het winkel mandje
the shopping cart
144
het pak
the carton
145
de vla
the custard
146
de yoghurt
the yogurt
147
de fles
the bottle
148
de limonade siroop
the lemonade syrup
149
pinnen
to pay with a debt card
150
de kassa
the checkout
151
bereiden
to prepare
152
het recept
1. the recipe
2. the prescription
153
de rookworst
the smoked sausage
154
de melk
the milk
155
de boter
the butter
156
de mosterd
the mustard
157
de spekjes
the bacon
158
de eetlepel
the tablespoon
159
de worst
the sausage
160
afgieten
to drain off
161
schillen
to peel
162
stampen
to mash
163
toevoegen
to add
164
prachtig
beautiful
