Hoofdstuck 5- Het Huis Flashcards
(74 cards)
1
Q
de broer
A
the brother
2
Q
de sleutel
A
the keys
3
Q
ziek
A
sick
4
Q
het kleinkind
A
the grandchild
5
Q
de cd
A
the cd
6
Q
de ouder
A
the parents
7
Q
aardig
A
nice, friendly
8
Q
slim
A
clever
9
Q
blauw
A
blue
10
Q
de trui
A
the sweater
11
Q
het bed
A
the bed
12
Q
zwart
A
black
13
Q
kwijt
A
lost
14
Q
rood
A
red
15
Q
deze
A
this
16
Q
die
A
that
17
Q
erg
A
very
18
Q
duur
A
expensive
19
Q
bestellen
A
to order
20
Q
tijdens
A
during
21
Q
vieren
A
to celebrate
22
Q
de verjaardag
A
the birthday
23
Q
het licht
A
the light
24
Q
de muziek
A
the music
25
de ballon
the balloon
26
na
after
27
de nacht
the night
28
volgens
according to
29
de gast
the guest
30
naar huis gaan
to go home
31
behalve
except for
32
zonder
without
33
de pagina
the page
34
de doos
the box, case
35
het hoofdkantoor
the head office
36
laten
to let
37
laten zien
to know
38
de stoel
the chair
39
de bank
the couch
40
het telefoonnummer
the phone number
41
de trofee
the trophy
42
het uitzicht
the view
43
Kom verder
Come in
44
de keuken
the kitchen
45
het fornuis
the stove
46
het aanrecht
the kitchen counter
47
de magnetron
the microwave oven
48
de bijkeuken
the scullery
49
helaas
unfortunately
50
de wasmachine
the wash machine
51
kapot
broken
52
de was
the laundry
53
brengen
to bring
54
de kleding
the clothing
55
Dat meen je niet!
You are kidding me!
56
menen
to mean
57
terug
back
58
de gang
the hallway
59
de wc/toilet
the toilet
60
de badkamer
the bathroom
61
de slaapkamer
the bedroom
62
het twee persoonsbed
the double bed
63
alleen
1. alone
2. only
64
Je weet maar nooit!
You never know!
65
nooit
never
66
de bel
the bell
67
aan de bar
at the bar
68
de tap
the beer tap
69
de ober
the waiter
70
de wedstrijd
the game
71
verliezen
to lose
72
verdrietig
sad
73
daarom
that’s why
74
vol
full
