Hoofdstuk 1 taak 1 & 2 Flashcards
(118 cards)
1
Q
to pay
A
afrekenen
2
Q
the appliance
A
het apparaat
3
Q
the basket
A
de bak
4
Q
the cost
A
het bedrag
5
Q
the baker
A
de baker
6
Q
the gas station
A
het benzinestation
7
Q
the payment
A
de betaling
8
Q
the sandwich
A
de broodje
9
Q
cash
A
contant
10
Q
To use
A
gebruiken
11
Q
enough
A
genoeg
12
Q
to grow
A
groeien
13
Q
to need
A
hoeven
14
Q
to put in
A
insteken
15
Q
to type in (pin)
A
intoetsen
16
Q
the cafeteria
A
de kantine
17
Q
the chewing gum
A
de kauwgom
18
Q
the clothes
A
de kleding
19
Q
the change
A
het kleingeld
20
Q
to succeed
A
lukken
21
Q
the suit
A
het pak
22
Q
the pincode
A
de pincode
23
Q
the percent
A
het procent
24
Q
to save
A
sparen
25
nowadays
tegenwoordig
26
the magazine
het tijdschrift
27
to sell
verkopen
28
mostly
vooral
29
the stamps
de zegeltjes
30
plausable
aannemelijk
31
the advertisement
de advertentie
32
apart/seperate
apart
33
the bid
het bod
34
the college
het college
35
the part
het deel
36
the door
de deur
37
the soft drink
de frisdrank
38
the wood
het hout
39
each
ieder
40
the fridge
de koelkast
41
the bargain
het koopje
42
the leather
het leer
43
the material
het materiaal
44
the girl
het meisje
45
the brand
het merk
46
right away
meteen
47
the musical instument
het muziekinstrument
48
just
net
49
the credit card
de pas
50
to pay (exact)
passen
51
do you have the right change?
heb je terug van.. amount
52
the program
het programma
53
reasonable
redelijk
54
only
slechts
55
the state
de staat
56
steal
stelen
57
the asking price
de vraagprijs
58
must go
moeten weg
59
little
weinig
60
afrekenen
to pay
61
het apparaat
the appliance
62
de bak
the basket
63
het bedrag
the cost
64
de baker
the baker
65
het benzinestation
the gas station
66
de betaling
the payment
67
de broodje
the sandwich
68
contant
cash
69
gebruiken
broken
70
genoeg
enough
71
groeien
to throw
72
hoeven
to need
73
insteken
to put in
74
intoetsen
to type in (pin)
75
de kantine
the cafeteria
76
de kauwgom
the chewing gum
77
de kleding
the clothes
78
het kleingeld
the change
79
lukken
to succeed
80
het pak
the suit
81
de pincode
the pincode
82
het procent
the percent
83
sparen
to save
84
tegenwoordig
nowadays
85
het tijdschrift
the magazine
86
verkopen
to sell
87
vooral
mostly
88
de zegeltjes
the stamps
89
aannemelijk
plausable
90
de advertentie
the advertisement
91
apart
apart/seperate
92
het bod
the offer
93
het college
the college
94
het deel
the part
95
de deur
the door
96
de frisdrank
the soft drink
97
het hout
the wood
98
ieder
each
99
de koelkast
the fridge
100
het koopje
the bargain
101
het leer
the leather
102
het materiaal
the material
103
het meisje
the girl
104
het merk
the brand
105
meteen
right away
106
het muziekinstrument
the musical instument
107
net
just
108
de pas
the credit card
109
passen
to pay (exact)
110
heb je terug van.. amount
do you have the right change?
111
het programma
the program
112
redelijk
reasonable
113
slechts
only
114
de staat
the state
115
stelen
steal
116
de vraagprijs
the asking price
117
weg moeten
must go
118
weinig
little
