Hoofdstuk 10+11 Bloedsomloop + Vertering Flashcards

(86 cards)

1
Q

Hoe neemt een vis O2 op

A

Door de kieuwen -> directe doorstroom naar lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noteer de eigenschappen van een dubbele bloedsomloop

A

1) kleine bloedsomloop
2) grote bloedsomloop
3) slagaders
4) aders
5) haarvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de kleine bloedsomloop

A

Het bloed gaat van het hart naar de longen en terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de grote bloedsomloop

A

Het bloed gaat van het hart naar de organen en terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de eigenschappen van slagaders

A

1) van hart -> orgaan
2) dikke wand
3) geen kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de eigenschappen van aders

A

1) van orgaan -> hart
2) dunne wand
3) kleppen om terugstroming van bloed te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van haarvaten

A

Om een orgaan al zijn cellen met O2 te verzorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de drie fases van een hartslag

A

1) vullen van de kamers -> diastole
2) leegpersen van de kamers -> systole
3) hele korte pauze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel mL bloed stroomt er door het hart per hartslag

A

70 mL per kamer => 140 mL bloed in totaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn bijzonderheden van de embryonale bloedsomloop

A

1) navelstrengader -> aanvoer O2 rijk bloed
2) foramen ovale (gat tussen boezems) + Ductus botalli (aansluiting aorta naar longslagader)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is systolische druk

A

Bovendruk -> druk in de slagaders vlak na het samentrekken van de kamers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is diastolische druk

A

Onderdruk -> druk in kamers in ontspanning vlak voor een nieuwe pomp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar is de bloeddruk het hoogst

A

Vlak na het hart in de aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de sinusknoop

A

Gespecialiseerde cellen in de wand van de RB die elektrische schokken maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de AV-knoop

A

Gespecialiseerde cellen die door de schokken van de sinusknoop vertraagd de kamers laat samentrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van de bundel van His

A

Het doorgeven van elektrische prikkels aan purkinjevezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van purkinjevezels

A

Het verdelen van elektrische prikkels over de hartwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Teken een PQRST diagram met beschrijving

A

P = samentrekking boezems
QRS = samentrekking kamers
T = repolariseren kamers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het hartminuutvolume

A

Het volume dat per minuut door het hart stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de formule voor het hartminuutvolume

A

HMV = HF x slagvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de functie van de kringspieren en hoe wordt het aangestuurd

A

Ze bepalen hoeveel bloed er door een orgaan stroomt en zijn aangestuurd door het zenuw en hormoonstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is bloedplasma

A

Het waterige deel van bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de functie van rode bloedcellen

A

Het transport van O2 + CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de functie van witte bloedcellen

A

Het afweren tegen ziekteverwekkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de functie van bloedplaatjes
Bloedstolling
26
Wat zijn de eigenschappen van een rode bloedcel
1) geen kern + mitochondrium 2) bevat hemoglobine -> zorgt voor de rode kleur en is er voor de binding van O2
27
Wat is de functie van Myoglobine en hoeveel heemgroepen heeft het
Zuurstofbinding in de weefsels met een lage pO2 Het heeft 1 heemgroep
28
Wat is een heemgroep
Het aantal O2 moleculen die een molecuul kan binden
29
Wat is de functie van hemoglobine en hoeveel heemgroepen heeft het
O2 vinden bij een hoge pO2 en het heeft 4 heemgroepen
30
Wat betekent pO2
Partiële zuurstofdruk
31
Wat betekent pCO2
Koolstofdioxidedruk
32
Op welke manieren wordt CO2 getransporteerd
1) los in het bloedplasma (5%) 2) in een rode bloedcel gebonden aan Hb tot HbCO2 (25%) 3) in een rode bloedcel gereageerd met koolzuurhydrase tot H2CO3 (70%)
33
Noteer het process van het transport van CO2
Zie samenvatting 10.4
34
Wat is bloedstolling
Het vormen van een stolsel om een gaatje te dichten
35
Waar komen stollingsfactoren vandaan
Vanuit weefselcellen, bloedplaatjes en bloedplasma
36
Noteer het process van bloedstolling
Stollingsfactoren activeren protrombine -> trombine + fibrinogeen -> fibrine -> fibrinedraden Na verloop van tijd lost streptokinase (firbinelyse) de fibrinedraden op
37
Wat is de colloïd-osmotische druk
De druk die ontstaat door grote eiwitten in het bloedplasma
38
Waar vindt de uitwisseling van stoffen vanuit haarvaten plaats
In openingen tussen de endotheelcellen
39
Wat is filtratiedruk
De bloeddruk die een deel van het bloedplasma het haarvat uitperst via endotheelcellen
40
Wat gebeurt er met de filtratiedruk bij een haarvat
Deze neemt af
41
Wat is weefselvloeistof
Bloedplasma dat buiten het haarvat zit
42
Wat is de functie van het lymfesysteem
Om het overschot weefselvloeistof terug naar het bloedplasma te transporteren
43
Wat is lymfe
Weefselvloeistof in een lymfevat
44
Wat is oedem
Een ophoping van vocht en eiwitten in het lichaam
45
Wat betekent ADH
Aanbevolen dagelijkste hoeveelheid
46
Wat zijn de eigenschappen van koolhydraten
1) leveren energie 2) bouwstof voor oa receptoreiwitten 3) reservestof: glycogeen
47
Wat zijn de eigenschappen van vetten
1) het is een brandstof 2) bouwstof voor membraan + hormonen 3) zorgt voor warmte isolatie
48
Wat zijn de eigenschappen van eiwitten
1) het is een brandstof 2) bouwstop voor spierwit, Hb en antistoffen 3) niet op te slaan
49
Wat zijn de functies van water in je lichaam
1) bouwstof voor cellen 2) transportmiddel 3) oplosmiddel 4) warmtebuffer
50
Wat zijn de functies van mineralen in je lichaam
1) bouwstof 2) zorgt voor het goed aflopen van processen in je lichaam 3) het is een spoorelement -> er is maar weinig van nodig
51
Wat zijn de eigenschappen van vitaminen
1) het zijn essentiële voedingstoffen 2) je verbruikt +/- 1 mg of minder vitaminen per dag 3) het zijn regelende en beschermende stoffen
52
Wat zijn voedingsvezels
Onverteerbare, plantaardige koolhydraten
53
Wat is darmperistaltiek
Het samentrekken van de spieren in het darmkanaal
54
Wat zorgt ervoor dat je een allergische reactie hebt
Histamine
55
Wat is mechanische verkleining
Het vermalen mbv je kiezen
56
Wat is chemische vertering
Het afbreken door enzymen
57
Welke spieren trekken er samen bij de darmperistaltiek
1) lengtespieren **voor** voedselbrok 2) kringspieren **achter** voedselbrok
58
Wat zit er in je mondholte
het heeft speekselklieren -> 6 stuks + kleine wang / onder tong
59
Wat bevat speeksel
1) amylase -> voor afbraak zetmeel 2) slijm 3) bacterie + schimmeldodende eiwitten
60
Wat is je slikreflex
Je tong duwt voedsel naar de slokdarm
61
Wat sluit de luchtpijp tijdens het slikken
Het strotklepje
62
Wat zijn eigenschappen van maagsapklieren
1) het bevat zoutzuur -> laat eiwitten opzwellen voor beter contact enzymen + activering eiwitsplitsende enzymen 2) pepsinogeen (inactief pro-enzym) -> door invloed van zoutzuur ontstaat hieruit het actieve peptase dat eiwitten afbreekt tot polypeptiden 3) slijm voor bescherming maanwand tegen zoutzuur + eiwitsplitsende peptase
63
Wat is de 12-darm
Een aansluiting op de afvoerbuis van de lever + alvleesklier
64
Wat zit er in de 12-darm
1) HCO3 (waterstofcarbonaat) voor daling PH 2) enzymen -> amylase + typtase + lipase + nuclease 3) gal voor vertering
65
Wat onstaat er uiteindelijk wanneer de vertering voltooid is
Een molecuul die de darmwand kan passeren
66
Wat wordt er aan het eind van de vertering opgenomen
1) verterings producten 2) 85% van het water
67
Wat is de functie van de dikke darm
Terugabsorptie van het water
68
Wat is de blinde darm
Het is een doodlopend stuk met veel darmbacteriën
69
Wat is je microbioom
De 500 verschillende bacteriën + schimmels + virussen die leven in je dikke en blinde darm (in totaal 1 kg)
70
Wat zijn de positieve effecten van je microbioom
1) versterking immuunsysteem 2) het maken van vitamine K 3) het verteren van vezels
71
Waarvoor wordt een appendix gebruikt
Voor het herbevolken van je darm na bijvoorbeeld diarree
72
Wat zijn enzymen
Eiwitten die een reactie versnellen zonder zelf te veranderen
73
Wat is de activeringsenergie
Energie die nodig is om een atoombinding af te breken
74
Wat doet een enzym met de activeringsenergie
Het werkt als een katalysator en verlaagt de activeringsenergie
75
Noteer het proces van splitsen van een substraat
Zie samenvatting 11.3
76
Wat is dissimilatie
Het splitsen van moleculen -> verbranding
77
Wat is assimilatie
De opbouw van moleculen
78
Wat is hydrolyse
Het afbreken van moleculen mbv een watermolecuul
79
Wat is condensatie
Het opbouw van moleculen met als bijproduct een watermolecuul
80
Waar zijn enzymen gevoelig voor
Temperatuur en PH
81
Wat is denatureren
Het verlies van ruimtelijke structuur en werking
82
Wat is de optimum kromme
De invloed van een factor weergegeven in een grafiek met daarin een optimum voor de reactiesnelheid
83
Noteer enzymen voor koolhydraatvertering + hun functie
1) amylase -> afbraak van polysacharide (suiker) tot maltose 2) maltase -> afbraak van maltose tot glucose (=monosacharide) 3) cellulase -> afbraak van cellulose (bij mensen is er een gebrek aan dit gen waardoor cellulose voor ons onverteerbaar is)
84
Noteer het verband tussen eiwitten en aminozuren
Zie samenvatting 11.3
85
Wat zijn exopeptidasen en waaruit bestaan ze
Aminozuren aan het uiteinde van polypeptiden -> ze bestaan uit aminopeptidasen + carboxypeptidasen
86
Wat zijn endopeptidasen en waaruit bestaan ze
Aminuzuren in het midden van polypeptiden -> ze bestaan uit dipeptiden die worden omgezet in dipeptidasen en aminozuren