Hoofdstuk 13 Hormonen Flashcards

(40 cards)

1
Q

Hormonen

A

Signaalstof die via het bloed zijn doelwit bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet een endocriene klier

A

Geeft stof af aan intern milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet een exocriene klier

A

Geeft stof af aan extern milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de functie van de hypothalamus

A

Hij koppelt het zenuwstelsel met het hormoonstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de hypofyse en wat is zijn functie

A

Het is de centrale hormoonklier die oa andere klieren aanstuurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Andere naam voor je achterkwab

A

Je neurohypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Andere naam voor je voorkwab

A

Adenohypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 hormonen die de neurohypofyse naar de adenohypofyse stuurt

A

RH en IH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg negatieve terugkoppeling uit

A

Stijging van een hormoon leidt tot daling van een ander hormoon -> balans rond een norm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Les positieve terugkoppeling uit

A

De effector vergroot de afwijking van de norm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de norm voor glucose concentratie in je bloed

A

4 tot 7 mmol/L bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de opslagvorm van glucose

A

Glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel glycogeen zit er in je lever en in je spieren opgeslagen

A

Lever = 100g spieren = 400g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee hormonen regelen de glucose concentratie in je bloed

A

insuline + glucagon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke twee eigenschappen heeft je alvleesklier

A

Het is zowel exocrien (verteringsenzymen) als endocrien (hormonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doen de eilandjes van lanterhans

A

Ze produceren hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke type cellen op de eilandjes van langerhans zijn er

A

Alfacellen = glucagon + betacellen = insuline

18
Q

Welke functies heeft adrenaline

A
  • verhoging hartslag
  • diepere ademhaling
  • meer bloedtoevoer spieren
  • verlaagde bloedtoevoer vertering
  • stimuleer omzetting glycogeen naar glucose
19
Q

Wat is diabetes type 1

A

Diabetes type 1 is auto immuun, er is geen insuline aanmaak in betacellen -> het is een aangeboren ziekte

20
Q

Wat is diabetes type 2

A

Bij diabetes type 2 daalt het insulinereceptoren of krijgen ze een verminderde gevoeligheid -> dit gebeurt vaak bij overgewicht

21
Q

Noteer het proces van hormonen voor groei

A
  1. Hypothalamus maakt GHRH
  2. (Adeno)hypofyse maakt GH
  3. Via lever wordt IGF doorgegeven
  4. Groei kraakbeencellen
22
Q

Noteer het proces van hormonen voor stress en de uiteindelijke werkijg

A
  1. Hypothalamus maakt CRH
  2. (Adeno)hypofyse maakt ACTH
  3. Bijnierschors wordt gestimuleerd en maakt oa cortisol
    - Cortisol zorgt voor verhoging hartslag + verhoging glucosespiegel + alerter + onderdrukking immuunsysteem
23
Q

Noteer het proces van hormonen bij het herstellen van een wond op huid

A
  1. Beschadigde cellen maken groeifactoren
  2. Dit zorgt voor een aanmaak eiwitten voor het G1 controlepunt
  3. Hierna begint de DNA synthese
  4. Nu vindt celdeling plaats
24
Q

Noteer de eigenschappen van steroïdhormonen

A
  • gemaakt van cholesterol
  • hydrofoob
  • bindt aan receptor in grondplasma
25
Noteer de eigenschappen van peptidehormonen
- gemaakt van aminozuren - hydrofiel - bindt aan receptor op celmembraan
26
Noteer de eigenschappen van tyrosinehormonen
- gemaakt van het aminozuur tyrosine - hydrofoob - bindt zowel op celmembraan als in grondplasma
27
Noteer het proces van het instaan van een second messenger
1. Peptidehormoon bindt aan celmembraan 2. Receptor van peptidehormoon verandert van vorm 3. Daardoor koppelt het G-eiwit GTP aan de receptor 4. Een cascade aan reacties volgt waardoor een second messenger ontstaat
28
Wat is een second messenger
Kleine moleculen die de boodschap overneemt van een hormoon en een binding vormt met het molecuul dat in de cel de actie gaat uitvoeren -> ze beweging zich snel door het grondplasma
29
Noteer de eigenschappen van calcium in je lichaam
- second messenger - samentrekken spieren - overdracht impulsen zenuwstelsel
30
Wat zijn de gevolgen van het afwijken van de normale Ca2+ concentratie in het bloed
Te laag = osteoporose Te hoog = darm / maagklachten - 2,10-2,55 mmol/L in bloed is normaal
31
Wat gebeurt er als de calcium concentratie in je bloed boven de norm komt
1. Schildklier maakt het hormoon calcitonine 2. Dit hormoon zorgt voor opname Ca2+ in je bot + vermindert resorptie Ca2+ in nieren 3. Daling [Ca2+] in bloed
32
Wat gebeurt er als de calcium concentratie in je bloed onder de norm komt
1. De bijschildklier maakt het hormoon PTH 2. Dit hormoon zorgt voor afgifte Ca2+ uit je bot + stimuleert resorptie Ca2+ door de nieren + activeert vitamine D in nieren -> extra opname Ca2+ 3. Stijging [Ca2+] in bloed
33
Wat zijn antagonisten
Stoffen die een tegengestelde werking hebben
34
wat is een osteoclast
een grote beencel die bot afbreekt m.b.v zuren
35
wat doet een osteoblast
maakt nieuwe botweefsel oa door collageen
36
wat is een osteocyt
een uitgegroeide osteoblast in botweefsel -> voor stevigheid
37
wat is te werking van PTH
stimuleert botafbraak door activatie van osteoblasten (via groeifactoren)
38
hoe gaan oestrogenen PTH tegen
1. remmen van productie groeifactoren 2. remmen activiteit osteoclast (+apoptose osteoclast)
39
waardoor is er meer kans op botafbraak bij oudere vrouwen
op latere leeftijd dalen de oestrogen levels in vrouwen
40