{ "@context": "https://schema.org", "@type": "Organization", "name": "Brainscape", "url": "https://www.brainscape.com/", "logo": "https://www.brainscape.com/pks/images/cms/public-views/shared/Brainscape-logo-c4e172b280b4616f7fda.svg", "sameAs": [ "https://www.facebook.com/Brainscape", "https://x.com/brainscape", "https://www.linkedin.com/company/brainscape", "https://www.instagram.com/brainscape/", "https://www.tiktok.com/@brainscapeu", "https://www.pinterest.com/brainscape/", "https://www.youtube.com/@BrainscapeNY" ], "contactPoint": { "@type": "ContactPoint", "telephone": "(929) 334-4005", "contactType": "customer service", "availableLanguage": ["English"] }, "founder": { "@type": "Person", "name": "Andrew Cohen" }, "description": "Brainscape’s spaced repetition system is proven to DOUBLE learning results! Find, make, and study flashcards online or in our mobile app. Serious learners only.", "address": { "@type": "PostalAddress", "streetAddress": "159 W 25th St, Ste 517", "addressLocality": "New York", "addressRegion": "NY", "postalCode": "10001", "addressCountry": "USA" } }

Hoofdstuk 10 – Socialisatie Flashcards

(33 cards)

1
Q

2 soorten sociaal gedrag

A
  • prosociaal gedrag
  • antisociaal gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prosociaal gedrag uitleg

A

= gedrag gericht om anderen te helpen

Verschillende soorten op basis van
 Spontaan en impulsie
OF
 Bewust
 Gepland
 Georganiseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

antisociaal gedrag uitleg

A

= geen rekening houden met aderen hun
- Behoeftes
- Wensen
- Gevoelens

= gedrag waarbij je ander personen niet helpt
- Je gedrag wordt bepaald door ATTITUDES
 Worden aangeleerd via primaire en secundaire socialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

soorten procosicaal gedrag (6)

A

1) Altruïsme
2) Samenwerking
3) Delen
4) Troosten en empathisch helpen
5) Vrijwilligerswerk en liefdadigheid
6) Naleven van sociale normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Altruïsme

A

= helpen zonder verwachtingen van beloningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Samenwerking

A

= twee of meerder mensen werken samen aan gemeenschappelijk doel
 Iedereen evenveel winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Delen

A

= vrijwillig afstaan van iets waardevol aan iemand anders
 Zonder direct iets terug te verachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Troosten en empathisch helpen

A

= emotionele steun bieden
 Luister, troostende woorden, fysiek comfort,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vrijwilligerswerk en liefdadigheid

A

= tijd en middelen investeren om anderen te helpen
 Via non-profitorganisaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Naleven van sociale normen

A

= kleine, dagelijkse handelingen
 Ongeschreven norm in maatschappij
 Vaak gelinkt aan waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Attitudes bestaan uit 3 onderdelen:

A

cognitieve aspect
affectieve aspect
conatieve aspect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cognitieve aspect (1)

A

= betreft opvattingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

affectieve aspect (1)

A

= omvat de gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

conatieve aspect (1)

A

= hoe je anderen behandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vormen van antisociaal gedrag (3)

A

1) discriminatie (overkoeped)
2) seksisme
3) racisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

discriminatie (overkoepelend)

A

Negatief zijn/doen tegen iemand
 Vanwege zijn lidmaatschap in bepaalde groep

17
Q

seksisme

A

= iemand uitsluiten/beoordelen op basis ban geslacht

18
Q

racisme

A

= iemand discrimineren op basis van:
- Afkomst huidskleur
- Nationaliteit
- Ras

19
Q

rascisme jane elliot

A

Jane Elliot
 Aangeleerd
 Experiment ogen VS blauwe ogen
 Racisme ook afleren

20
Q

racisme Gordon allport

A

Gordon Allport
= contacttheorie
 Meer contact tussen groepen kan leiden tot minder racisme
Vier voorwaarden
 Gelijke status
 Gemeenschappelijke doelen
 Samenwerking
 Maatschappelijke steun
 Contact  meer steun, vertrouwen, een sterker gevoel van samenhorigheid

21
Q

soscialistaie definitie

A

= langdurig proces waarbij een cultuur wordt aangeleerd
Culturen aanleren
- Waarden
- Normen
- Vaardigheden overnemen

22
Q

twee soorten socialistaie

A

1) enculturatie
2) acculturatie

23
Q

enculturatie

A

= het leren van cultuur waarin je geboren bent

Bv. een kind viert elke jaar koningsdag met zijn familie

24
Q

Acculturatie

A

= het leren van een nieuwe cultuur
Bv. een meisje uit Turkije verhuis naar Nederland en leert Nederlands spreken

25
Primaire socialisatie
= socialisatie tijdens kinderjaren  Algemene gedragingen die eigen zijn aan cultuur Stadia - Voorbereiden  play  game Waar - Vooral in GEZIN
26
Play - stadium (primaire socialistaie)
+ - 3 jaar  Mead - Bewuste socialisatie - Identificeren met aderen + hun gedragingen overnemen  Kind speelt 2 rollen (1 persoon) 1) Belangrijke figuur  Significant other 2) Zichzelf Gevolgen?  Zelfbewustzijn  Zelfbeeld Bv. Ik leer gedragingen die belangrijk zijn door mijn juf en mezelf na te spelen.
27
Game – stadium (primaire socialistie)
Vanaf 5 jaar - Meerder rollen - Samenspelen  Groter geheel  Inleven Gevolgen?  Zichzelf zien vanuit stadpunt anderen/ Groep als geheel = generalized other  Internaliseren spelregels, waarden / normen maatschappij Bv. Ik leer normen door te spelen met mijn vrienden: we doen alsof de meester ons straft omdat we babbelen.
28
Breaching experimenten
= bewustmaking vanzelfsprekende afspraak  Ongeschreven regels - Afspraken aanvallen - Afspraken doorbreken
29
Secundaire socialisatie
= socialisatie naarmate kind ouder wordt  meer andere instituties Bv. school, Peers Daling invloed gezin bij ouder worden  School  Peergroup = groep kernmerken delen = belangrijk voor tieners Waarden Peergroup? - Eerlijkheid - Vertrouwen - Vriendschap Peergroup en ouders hebben andere verwachtingen
30
Tertiaire socialisatie
= invloed van MASSAMEDIA  Waarden normen en vaardigheden
31
Hersocialisatie
= iemands oude waarden, normen en overtuigingen proberen te veranderen  Totale institutie = 5 kernmerken
32
Totale institutie
1) Continu verblijven 2) Afgesloten van buitenwereld 3) Wonen, werken, vrijetijd = 1 plaats 4) Strenge structuur = altijd en overal 5) Bijna voortdurende sociale controle = nauwelijks privacy = verlies identiteit aanleren nieuwe waarden, normen en overtuigingen Bv. leger, klooster psychiatrische instellingen , gevangenis, ziekenhuis, internaat, sekte,…
33
socialistaie (4)
1) primaire socialistaie --> game -play 2) secundaire socialistaie 3) tertaire socialistaie 4) hersocialistaie