Hoofdstuk 11 Flashcards
(51 cards)
1
Q
De kampioen
A
The champion
2
Q
Presteren
A
Κατορθωνω
3
Q
Aanmoedigen
A
To support
4
Q
De amateur
A
Ερασιτέχνης
5
Q
De beloning
A
Ανταμοιβή
6
Q
De bewondering
A
Θαυμασμός
7
Q
Bijgelovig
A
Προληπτικός
8
Q
De blessure
A
Τραυματισμός από άθλημα
9
Q
De blijdschap
A
The happiness
10
Q
De bond
A
Η ομοσπονδία
11
Q
Chagrijnig
A
Γκρινιάρης
12
Q
Het doelpunt
A
Πόντος
13
Q
De hitte
A
The heat
14
Q
individueel
A
Μεμονωμένα
15
Q
De medaille
A
The mental
16
Q
De opluchting
A
The relieve/ η ανακούφιση
17
Q
Organiseren
A
Οργανώνω
18
Q
Schoppen
A
Κλωτσάω
19
Q
Sindsdien
A
Από τότε
20
Q
De sjaal
A
The scarf
21
Q
Het stadion
A
The stadium
22
Q
De tegenstander
A
Αντίπαλος
23
Q
De uitslag
A
The result
24
Q
De vechtpartij
A
Αγωνιστική μάχη
25
De vreugde
The happiness
26
De droom
The dream
27
Keihard
Very hard
28
De klank
The sound
29
De samenwerking
The cooperation
30
De spiegel
The mirror
31
Strak
Δεμένος
32
De tocht
Trip
33
Toevallig
Τυχαιο
34
Het touw
Σχοινί
35
De uitdaging
Πρόκληση
36
Het uithoudingsvermogen
Η αντοχή
37
De beweging
The movement
38
De danseres
Χορευτές
39
De enkel
Αστράγαλος
40
Het lijf
The body
41
Schaken
Σκάκι
42
Verzwikken
Στραμπουλαω
43
De duw
Σπρωξιά
44
Halen
To get
45
Inzetten zich
To put effort
46
De opbrengst
Αποδοχές
47
Opgeven
To give up
48
Rechtstreeks
Directly
49
De traktatie
Το κερασμα
50
De weerstand
Η αντοχή
51
De wielrenner
Ποδηλάτης
