Hoofdstuk 5 Flashcards
(47 cards)
1
Q
De bestemming
A
Προορισμός
2
Q
Juist
A
Σωστό
3
Q
Opbergen
A
To hide
4
Q
Optellen
A
To count
5
Q
Nat
A
Wet
6
Q
Schaatsen
A
Παγοδρομώ
7
Q
Wel eens
A
Περιστασιακά
8
Q
Aanleggen
A
Κατασκευάζω to construct
9
Q
De ketting
A
Αλυσίδα
10
Q
Keuren
A
Ελέγχω
11
Q
De kracht
A
Τα άλογα,δύναμη
12
Q
Het onderdeel
A
Part of
13
Q
Het onderhoud
A
Συντήρηση
14
Q
Overigens
A
By the way
15
Q
De pech
A
Bad luck
16
Q
Prettig
A
Pleasant
17
Q
Sowieso
A
In any case
18
Q
Tegenkomen
A
Συναπάντημα
19
Q
Ter plekke
A
Στο σημείο
20
Q
Het voertuig
A
Το μέσο(αυτοκίνητο ,μηχανή )
21
Q
De wegenwacht
A
Οδική βοήθεια
22
Q
Afstand
A
Distance
23
Q
Beloven
A
To promise
24
Q
De bil
A
Γλουτός
25
De blik
Με μια μάτια
26
De ellende
Μιζέρια
27
Het gezeur
Γκρίνια
28
Herstellen
To recover
29
Liften
Oto stop
30
Teruggaan
To go back
31
De vervuiling
Μόλυνση
32
Vreemd
Strange
33
Bezorgd
Worried
34
De brand
The fire
35
De conducteur
Ελεγκτής
36
De hoek
Corner
37
Leeg
Empty
38
Omroepen
To announce
39
Ongerust
Worried
40
Onmiddellijk
Immediately
41
Plotseling
Suddenly
42
Takelwagen
Γερανος
43
Tegenligger
Επερχόμενη κινηση
44
Triest
Sad
45
Trillen
Τρεμω
46
Verlaten
Φεύγω από κάτι,το αφήνω πίσω
47
Wijzen
To point
