Hoofdstuk 11 Flashcards
(71 cards)
1
Q
neighbor (f)
A
de buurvrouw
2
Q
live
A
leven
3
Q
hooray
A
hoera
4
Q
happy birthday
A
van harte gefeliciteerd
5
Q
congratulate on
A
feliciteren met
6
Q
present
A
het cadeau
7
Q
ticket
A
het kaartje
8
Q
festival
A
het festival
9
Q
hope
A
hoop (hopen)
10
Q
that
A
dat
11
Q
not yet
A
nog geen
12
Q
Cuban
A
Cubaanse
13
Q
music
A
de muziek
14
Q
am crazy about
A
ben gek op (gek zijn op)
15
Q
remember/ remind
A
me herinneren (zich herinneren)
16
Q
one time
A
een keer
17
Q
told
A
verteld (vertellen)
18
Q
cake
A
de taart
19
Q
you know the way
A
je weet de weg (de weg weten)
20
Q
open
A
doe open
21
Q
door
A
de deur
22
Q
first
A
de eerst
23
Q
seen
A
gezien (zien)
24
Q
company
A
het bedrijf
25
accountant
de accountant
26
am I mistaken
vergis ik me (zich vergissen)
27
office
het kantoor
28
own
eigen
29
boss
de baas
30
busy
druk
31
time
de tijd
32
am bored
verveel me (zich vervelen)
33
never
nooit
34
abroad
het buitenland
35
hear
hoor (horen)
36
German
Duits
37
accent
het accent
38
that's right
dat klopt
39
recently
sinds kort
40
I enjoy it
het bevalt me
41
study
studeer (studeren)
42
student
de student
43
speech therapy
de logopedie
44
besides
naast
45
study
de studie
46
job on the side/ part-time job
het bijbaantje
47
each/ every
iedere (ieder)
48
cinema
de bioscoop
49
are you interested
interesseer je (zich interesseren)
50
just
gewoon
51
understand
begrijp (begrijpen)
52
fast
snel
53
hobby
de hobby
54
not really
niet echt
55
sport
de sport
56
swimming
zwemmen
57
walking/ hiking
wandelen
58
what a coincidence
wat toevallig
59
Walking Fairs
de Wandelbeurs
60
am getting ready for
bereid me voor op (zich voorbereiden op)
61
walking tour
de wandelreis
62
trip
de reis
63
Chile
Chili
64
information
de informatie
65
interesting
interessant
66
write down
opschrijven
67
remember
onthouden
68
more slowly
langzamer (langzaam)
69
pen
de pen
70
paper
het papier
71
speak
praten