Hoofdstuk 15 Flashcards
(63 cards)
1
Q
public transport
A
het openbaar vervoer
2
Q
went
A
ging
3
Q
aeroplane
A
het vliegtuig
4
Q
took/ lasted
A
duurde (duren)
5
Q
unfortunately
A
helaas
6
Q
stay
A
logeren
7
Q
packets
A
pakken (het pak)
8
Q
safe
A
veilig
9
Q
train
A
de trein
10
Q
bag
A
de tas
11
Q
fantastic
A
geweldig
12
Q
leaves
A
vertrekt (vertrekken)
13
Q
suitcase
A
de koffer
14
Q
carry
A
dragen
15
Q
joke
A
het grapje
16
Q
window
A
het raampje (raam)
17
Q
like
A
net als
18
Q
in the old days
A
vroeger
19
Q
nicely
A
lekker
20
Q
outside
A
buiten
21
Q
travel
A
reis (reizen)
22
Q
platform
A
het spoor
23
Q
behind (you)
A
achter de rug
24
Q
ponies
A
pony’s (de pony)
25
field
de wei
26
like
net
27
shetland pony
het shetland pony
28
het landschap
landscape
29
different
anders
30
flat
plat
31
mountain
de berg
32
used to
gewend
33
pay attention
opletten
34
very soon
zo meteen
35
nature reserve
het natuurgebied
36
nature
de natuur
37
area
het gebied
38
real
echt
39
sky
de lucht
40
paintings
schilderijen (het schilderij)
41
piece
het stukje (het stuk)
42
windmill
de molen
43
bread rolls
broodjes (het broodje)
44
onderweg
on the way
45
cheese
de kaas
46
tired
moe
47
sleepwell
welterusten
48
have a good trip
goede reis
49
wake you up
maak wakker (wakker maken)
50
become
geworden
51
happily
gelukkig
52
dirty
vies
53
special
bijzonder
54
often
vaak
55
dairy products
zuivelproducten
56
calmly
bedaard
57
past (something)
voorbij
58
bathtub
badkuip
59
calms me down
stemt mij rustig
60
calm
rustig
61
moisture
vocht
62
rattles
klettert
63
