Jip met de staart Flashcards
(40 cards)
1
Q
scissors
A
schaar
2
Q
cry
A
huilt (huilen)
3
Q
even/already before
A
al voor
4
Q
struck
A
geslagen wordt
5
Q
horrible
A
akelig
6
Q
shouts
A
roept (roepen)
7
Q
everytime
A
telkens
8
Q
another one
A
nog een
9
Q
once more/ again/ yet again
A
nog eens/ nog maar eens
10
Q
jump
A
springt (springen)
11
Q
up
A
op/ boven/ omhoog
12
Q
tail
A
staart
13
Q
barber’s cape
A
kappersmanteltje
14
Q
runs
A
rent (rennen)
15
Q
just a little while longer
A
nog even/ nog eventjes
16
Q
to run after (someone)
A
aanrennen
17
Q
to shrug
A
schouders ophalen
18
Q
go back again
A
weer teruggaan
19
Q
to go back
A
teruggaan
20
Q
on the side
A
aan de kant
21
Q
still on
A
nog aan
22
Q
laugh
A
lachen
23
Q
crazy
A
gek
24
Q
look crazy
A
er gek uit
25
holds
houdt (huiden)
26
look up
kijk naar boven/ kijk omhoog
27
stop
ophouden
28
burst out laughing
proesten
29
napkin
servet
30
true
waar
31
correct
juist
32
bald
kaal
33
on top
bovenop
34
angry
boos
35
gets angry
wordt boos
36
laughs at
uitlacht
37
grumble
bromt
38
there you go
ziezo
39
real
heus
40
