hoofdstuk 14 Flashcards

(29 cards)

1
Q

Een door Hermann Ebbinghaus ontwikkelde methode om de mate van vergeten in het langetermijngeheugen te kwantificeren.

A

Bespaarmethode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een deel van het lange-termijn geheugen wat een hogere staat van activatie heeft, waardoor informatie in dit deel van het geheugen taakdoelen kan beïnvloedden. Onderdeel van de enkelvoudige opslagmodellen van het werkgeheugen.

A

Brede Focus
Regio van Directe Toegang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een onderdeel van het werkgeheugen. Wordt verondersteld een rol te spelen in het reguleren van de toegang tot en manipulatie van informatie in het werkgeheugen.

A

Central Executive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een positieve ERP component, die geassocieerd wordt met het onderdrukken van saillante, maar irrelevante stimuli.

A

Distractor Positivity (Pd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het tijdelijk (< 500 ms) vasthouden van auditieve informatie door de auditieve buffer, voordat hier aandacht aan geschonken kan worden.

A

Echoïsch Geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onderdeel van het werkgeheugen, waar auditief-fonologische informatie en visuo-spatiële informatie worden geïntegreerd met lange-termijn representaties.

A

Episodische buffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Alle woorden die slecht één foneem verschillen van een doelwoord.

A

Fonologische buurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een vorm van dyslexie die vooral gekenmerkt wordt door problemen met de uitspraak van non-woorden en onbekende woorden.

A

Fonologische dyslexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het effect dat fonologisch gezien vergelijkbare woorden minder goed worden onthouden van fonologisch gezien meer distinctieve woorden.

A

Fonologische similariteitseffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De capaciteit van het korte-termijngeheugen, uitgedrukt in termen van het aantal eenheden informatie wat onthouden kan worden.

A

Geheugenspanne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het fenomeen dat informatie in het langetermijngeheugen gericht, door middel van instructies, vergeten kan worden.

A

Gericht Vergeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het tijdelijk vasthouden van informatie in een visuele buffer, voordat aandacht deze informatie kan overdragen naar het lange-termijn geheugen.

A

Iconisch Geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onderdeel van het visuele werkgeheugen, wat betrokken is bij de opslag van spatiële informatie en beweging en bij de herhaling van visuele informatie.

A

Inner Scribe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een maat om de capaciteit van het werkgeheugen te meten.

A

Leesspanne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het automatisch herhalen van het resultaat van een eerdere verwerking van een stimulus om de stimulus te onthouden. | Het mentaal herhalen van een stimulusverwerking om de stimulus te onthouden.

A

Maintenance Rehearsal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een taak die de effecten van werkgeheugenbelasting meet, doordat het huidige item vergeleken moet worden met het item wat N posities terug gepresenteerd werd.

17
Q

Een techniek om de capaciteit van het werkgeheugen te meten.

A

Operatiespanne

18
Q

Het fenomeen dat woorden uit het begin van een reeks beter onthouden worden dan woorden uit het midden.

A

Primacy effect

19
Q

Het fenomeen dat woorden uit het eind van een reeks beter onthouden worden dan woorden uit het midden.

A

Recency effect

20
Q

Een curve die de kans op het succesvol herinneren van een woord in functie van de oorspronkelijk volgorde van aanbieding van dat woord beschrijft

A

Seriële positie curve

21
Q

Het fenomeen dat de informatie beter onthouden wordt wanneer je jezelf regelmatig test.

A

Testing-Effect

22
Q

Een theorie die beschrijft waarom de specifieke aspecten van een stimulus die in het geheugen opgeslagen worden afhankelijk zijn van de aard van de leertaak.

A

Transfer-appropriate Processing

23
Q

Onderdeel van het visueel werkgeheugen waar informatie over visuele vorm en kleur wordt opgeslagen

24
Q

Het fenomeen dat de hoeveelheid woorden wat je kan onthouden mede bepaald wordt door de lengte van deze woorden. Hoe langer de woorden hoe minder je er kan onthouden.

A

Woordlengte effect

25
Een korte-termijn geheugensysteem wat niet alleen maar informatie gedurende korte tijd kan vasthouden, maar wat deze informatie ook kan manipuleren.
Working Memory
26
Een zodanige groepering van gerelateerde items dat deze als eenheid in het korte termijn geheugen opgeslagen kunnen worden.
Chunk (Geheugen) Geheugen chunk
27
Een cognitief syndroom wat gekenmerkt wordt door een grote verscheidenheid aan problemen op het gebied van inhibitoire controle, focus, taakwisseling, enz.
Dysexecutief syndroom
28
Een ERP component die ongeveer 200 ms na aanbieding van een visuele stimulus optreedt. Gerelateerd aan de ontplooiing van aandacht.
N2pc
29
Het vormen van nieuwe relaties tussen items en hun context.
Relationeel Leren