hoofdstuk 23 Flashcards

(28 cards)

1
Q

Procedure waarin proefpersonende affectieve waarde van een neutrale stimulus evalueren. Een prime-stimulus wordt gepresenteerd die deze waarde kan beïnvloeden.

A

Affect Misattributie Procedure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een vorm van beoordeling die gebaseerd is op het toepassen van Deontologische regels.

A

Deontologische Beoordelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een test die veel gebruikt wordt om impliciete negatieve associaties, bijvoorbeeld veroorzaakt door raciale stereotypes, te identificeren.

A

Impliciete Associatie Testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociaal cognitieve processen die zich op het onbewuste niveau afspelen.

A

Impliciete Sociale Cognitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het vermogen om de mentale staat van een ander te representeren.

A

Mind Reading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De studie naar de mogelijke manieren waarop onbewuste blootstelling aan specifieke concepten effecten op het sociale gedrag kan hebben.

A

Sociale Priming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De vaardigheid om mentale toestanden aan onszelf en anderen toe te schrijven en te begrijpen dat anderen mentale toestanden hebben die verschillen van onze eigen.

A

Theory of Mind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een actie of interventie die resulteert in een specifiek effect.

A

Agency

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een historisch voorbeeld van een sociaal dillema, wat beschrijft hoe acties die goed zijn voor het individu een negatieve impact op de samenleving kunnen hebben.

A

Commons Dillemma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een regel die betrekking heeft op sociale en ethische conventies, en de schending daarvan.

A

Deontologische regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een spel waarbij één deelnemer de beschikking krijgt over een aantal goederen met de opdracht deze te verdelen tussen zichzelf en een andere deelnemer.

A

Dictatorspel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een negatieve hersenpotentiaal, zichtbaar in het ERP. Deze component wordt opgeroepen wanneer we een fout maken.

A

Error-Related Negativity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een relatief abstracte regel in een redeneerprobleem.

A

Indicatieve regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een methode om iets via de neus toe te dienen.

A

Intranasaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het uitvoeren en coördineren van een actie samen met een andere persoon.

A

Joint Action

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De pijnervaring die optreedt wanneer we anderen pijn zien leiden.

A

Plaatsvervangende pijn

17
Q

Een voorbeeld van een sociaal dillemma waarbij de interactie tussen de eigen beslissing en de beslissing van een ander de uitkomst bepaalt.

A

Prisoners Dilemma Game

18
Q

Een verzameling situaties waarbij de uitkomst van een beslissing niet alleen maar afhankelijk is van de eigenbeslissing, maar ook van de beslissing van iemand anders.

A

Sociaal Dilemma

19
Q

Een sociaal dillemma, waarbij de proefpersoon indirect beslist of één van wel vijf mensen om het leven zullen komen.

A

Trolley Dilemma

20
Q

Beoordelingen die gebaseerd zijn op het toepassen van utilitaire regels.

A

Utilitaire Beoordelingen

21
Q

Een sociaal spel, waarbij één speler de opbrengst van tegoeden kan verhogen, door een deel van deze tegoeden aan een ander te geven.

A

Vertrouwensspel

22
Q

Een sociaal dillemma waarbij de proefpersoon moet beslissen of het ombrengen van één individu opweegt tegen het redden van het leven van vijf anderen.

A

Voetbrug Dilemma

23
Q

De beïnvloedding van gedrag doordat een vooraf aangeboden stimulus op de één of andere wijze met dit gedrag geassocieerd was.

24
Q

Een klasse neuronen die zowel vuren wanneer een dier zelf een actie uitvoert als wanneer het dier waarneemt hoe een ander deze actie uitvoert.

A

Spiegelneuronen
Mirror Neurons

25
De waarneming van de fysiologische toestand van het lichaam; in het bijzonder de interne organen.
Interoceptie
26
De studie naar de wijze waarop we conclusies trekken uit het non-verbale gedrag van iemand anders.
Sociale Perceptie
27
De potentiële acties die we met een visueel object kunnen uitvoeren. Worden volgens James Gibson automatisch geactiveerd bij het zien van het object.
Affordance
28
de studie van mathematische modellen die conflict en coöperatie tussen intelligente rationele beslissers beschrijven.
Speltheorie Game Theory