hoofdstuk 20 Flashcards
(30 cards)
Een klasse van categorieën die mensen spontaan kunnen genereren voor specifieke, tijdelijke doeleinden
Ad Hoc Categorie
Een schatting van het aantal elementen wat het bewustzijn kan bevatten.
Apprehensiespan
Een theoretisch cognitief-psychologisch model voor categorisatie. Gebaseerd het idee dat het onderscheid tussen categorieën geleerd wordt op basis van beslissingen die hierover worden genomen.
Beslissingsgebonden Categorisatiemodel
Concepten die gekenmerkt werden door ofwel de aanwezigheid van een bepaalde eigenschap ofwel de afwezigheid hiervan
Bivariate Concepten
De hoeveelheid elementen in een verzameling.
Cardanaliteit
De cognitieve representatie van de eigenschappen die een verzameling stimuli of concepten delen.
Categorie
Het cognitieve proces van het bepalen tot welke categorie een stimulus of concept behoort, op basis van de eigenschappen hiervan.
Categorisatie
Het vermogen om de kwalitatieve eigenschappen van individuele objecten of ideeën samen te voegen en te representeren.
Conceptualisatie
Een neuropsychologische conditie die gekenmerkt wordt door een verminderd vermogen om numerieke informatie te verwerken.
Dyscalculie
De perceptie van een lichtflits ten gevolge van directe mechanische stimulatie van de oogbol of ten gevolge van directe stimulatie van het visuele systeem.
Fosfeen Perceptie
Categorieën die op basis van éénduidige regels van elkaar onderscheiden kunnen worden.
Goed Gedefinieerde Categorieën
Het herkennen van individuele details van specifieke objecten.
Individuatie
Een hypothetisch lijn, waarop we intern in ons werkgeheugen getallen ordenen.
Mental Number line
Een extensie van de mental number line, die veronderstelt dat we in ons visuele werkgeheugen objecten in specifieke volgordes ordenen.
Mental White Board
Een type categorie wat bestaat uit een willekeurige toewijzing van een label aan een exemplaar wat aan één of meer specifieke van deze criteria voldoet.
Nominale Type Categorie
het proces waarmee individuele objecten in een scene geïsoleerd, geïdentificeerd en in het werkgeheugen opgeslagen worden.
Object Individuatie
De techniek waarbij alleen de eenheid van een uitkomst genoteerd wordt en het tiental in de volgende operatie verwerkt wordt.
Overdracht (rekenen)
Feedback die niet op iedere trial wordt gegeven in een experiment, maar slechts op een subset hiervan.
Partiële Feedback
Het gegeven dat benodigde tijd om een ééncijferige optel of vermenigvuldigingsprobleem op te lossen toeneemt met de grootte van de operanden.
Probleemgrootte Effect
Het fenomeen dat prototypes van categorieën hoge classificatie ratings krijgen, zelfs wanneer deze prototypes tijdens een eerdere trainingsfase nooit getoond zijn.
Prototype-effect
Een polygon met vier randen en vier hoeken.
Quadrilateral
Een type categorie waarvan de leden niet volgens een éénduidig criterium aan de categorie toebehoren.
Slecht-Gedefinieerde Categorieën
Het fenomeen dat relatief kleine getallen met een linkerhand respons geassocieerd worden en relatief grote getallen met een rechterhand respons.
Spatial-Numerical Association of Response Codes (SNARC)
Onze vaardigheid om de hoeveelheid van kleine aantallen objecten in één oogopslag onmiddellijk vast te stellen.
Subiteren