Hoofdstuk 2

Question 1

Hoe gaf Clever Hans (paard) de schijn van het beantwoorden van vragen, en hoe onthulde Oskar Pfungst
Hans’ methoden?

Answer 1

Hans heeft geleerd om subtiele lichamelijke bewegingen van waarnemers te onderscheiden en te interpreteren en deze te gebruiken om verwachte (en vaak juiste) antwoorden te geven. Pfungst heeft een experiment uitgevoerd waarbij Hans’ vermogen om de mensen om hem heen te observeren werd
gemanipuleerd. Hans kon niks zien, de vragende persoon wist het antwoord niet, of vragende persoon buiten het zichtveld van Hans plaatsen.

Question 2

Hoe verhouden waarnemingen, theorieën en hypothesen zich tot elkaar in wetenschappelijk
onderzoek?

Answer 2

De gegevens die door waarnemingen worden geleverd, worden door theorieën geïnterpreteerd als theorieën die deze gegevens als primaire basis gebruiken. Hypothesen zijn specifieke, concrete voorspellingen afgeleid van een uitgebreide en vage theorie.

Question 3

Hoe illustreert het verhaal van The Clever Hans (1) de waarde van scepsis, (2) de waarde van
gecontroleerde experimenten en (3) de noodzaak voor onderzoekers om hun verwachtingen niet aan
proefpersonen te communiceren?

Answer 3

Niet toegeven aan de fascinatie
van een vreemde bewering en een objectief pad te volgen bij het in twijfel trekken van dergelijke claims. Niet alleen zoeken naar bewijzen voor juistheid, maar proberen te weerleggen. Kritisch denken. Na het vormen van theorie moest Pfungst ook zijn denkpatroon meerdere keren
veranderen bij het veranderen van variabelen in zijn experiment en het verkrijgen van meer resultaten. Ook stopte hij bewust met zijn subtiele bewegingen, zodat Hans niks kon aflezen. Zijn verwachtingen geborgen gehouden, om een duidelijker en objectiever perspectief te krijgen.

Question 4

Hoe kan een experiment het bestaan aantonen van een oorzaak-gevolg relatie tussen twee variabelen?

Answer 4

Een experiment bestaat uit een onafhankelijke variabele (beïnvloedt de andere variabele als het wordt gewijzigd) en een afhankelijke variabele (wordt beïnvloed door de veranderingen van een andere variabele).
Een experiment probeert een oorzakelijk verband tussen deze twee te beschrijven
door de onafhankelijke variabele te veranderen en de effecten ervan op de afhankelijke variabele te observeren. Het is belangrijk om elke andere variabele constant te houden tijdens het uitvoeren van dit onderzoek.

Question 5

Wat waren de onafhankelijke en afhankelijke variabelen in Pfungst’s experiment met Clever
Hans?

Answer 5

Onafhankelijke: Hans’ vermogen om te zien, om te bepalen of hij op een bepaald moment wel of niet in staat zou zijn om visuele signalen te verkrijgen. Afhankelijke: het percentage vragen dat Hans correct beantwoordde, gedefinieerd door de status van de onafhankelijke
variabele tijdens elk antwoord.

Question 6

Wat waren de onafhankelijke en afhankelijke variabelen in DiMascio’s experiment met
behandelingen voor depressie? Waarom werden de proefpersonen willekeurig toegewezen aan de
verschillende behandelingen in plaats van hun eigen behandeling te mogen kiezen?

Answer 6

Onafhankelijke: het type behandeling dat de proefpersonen kregen. Afhankelijke: hun mate van depressie na 16 weken. Willekeurige toewijzing van behandeling om eventuele vooroordelen uit te sluiten en om de verdeling van de behandelingen eerlijk en gelijk te maken.

Question 7

Wat zijn de verschillen in procedure tussen een correlationele studie en een experiment? Hoe verschillen de soorten conclusies die kunnen worden getrokken tussen een correlationele studie en een experiment?

Answer 7

Bij een experiment heeft de onderzoeker controle over onafhankelijke variabelen, kan hij direct waarnemen welke veranderingen in een onafhankelijke variabele welke verschillen in de
afhankelijke variabele veroorzaken. In een correlationele studie krijgt de onderzoeker om
juridische, praktische of ethische redenen geen directe controle over de situatie. Observeren van
verschillende bestaande omstandigheden. Correlationele studies definiëren niet met zekerheid een op oorzaak en gevolg gebaseerde relatie tussen deze variabelen, omdat ze niet zomaar kunnen worden gewijzigd.

Question 8

Hoe illustreert een analyse van Baumrinds klassieke studie van ouderlijke disciplinaire stijl de
moeilijkheid om te proberen oorzaak en gevolg af te leiden uit een correlatie?

Answer 8

De studie legt een directe relatie tussen ouderlijke disciplinaire stijlen en het gedrag van
kinderen. Omdat de onderzoeker zich met geen enkele variabele heeft bemoeid, is het waarschijnlijk dat er andere aspecten zijn die bijdragen aan deze classificaties en hun
relaties waarmee geen rekening is gehouden. Omdat het in een correlationele studie niet mogelijk is om bepaalde dingen te manipuleren en hun effecten op de uitkomst te observeren, zou elk verband dat wordt geprobeerd te worden vastgesteld tussen de disciplinaire stijl en het gedrag van kinderen veel zwakker zijn dan bij een experiment.

Question 9

Hoe verschillen beschrijvende studies, in methode en doel, van experimenten en van
correlationele studies?

Answer 9

Experimenten en correlationele studies proberen een relatie te beoordelen die in sterkte varieert,
maar toch bestaat. Beschrijvende studies zijn alleen geïnteresseerd in de omstandigheden en
proberen een bepaald gedrag, mindset of een mentale toestand te definiëren, zonder te proberen een specifieke initiator of een reeks voorwaarden binnen een oorzaak-gevolgspectrum te bevestigen.

Question 10

Wat zijn de relatieve voor- en nadelen van laboratoriumstudies en veldstudies?

Answer 10

Laboratoriumstudies; voordeel: meer controle over de variabelen omdat het een meer gecontroleerde
omgeving is. Variabelen naar wens manipuleren om duidelijk te
observeren hoe de uitkomst verandert. Nadeel: zorgvuldige observatie kan leiden tot gedragsverandering, kan zorgen voor kunstmatige, onnatuurlijke uitkomsten die de resultaten van het onderzoek beïnvloeden. Veldonderzoek; voordeel: onderwerp bevindt zich in een omgeving die deel uitmaakt van zijn dagelijks leven, hun waargenomen gedrag is natuurlijker en zou waarschijnlijk zorgen voor een duidelijker resultaat van het onderzoek. Nadeel: controle van de onderzoeker is schaars, misschien niet mogelijk om de variabelen te veranderen om hun effecten duidelijk waar te nemen.

Question 11

Hoe verschillen zelfrapportagemethoden, naturalistische observaties en tests van elkaar? Wat
zijn enkele voor- en nadelen van elk?

Answer 11

Zelfrapportagemethoden: eigen verklaringen van het onderwerp over hun gedrag en mentale toestand. Voordeel: snel en direct, exacte antwoorden zonder te hoeven observeren en mogelijke verklaringen af te leiden. Nadeel: onderwerp kan antwoorden manipuleren wat kan leiden tot vervorming van uitkomst. Afhankelijk van inhoud die subjectief, verkeerd geïnterpreteerd of onthouden
kan worden. Niet zo betrouwbaar. Naturalistische observaties: observaties van het onderwerp in hun gewone leven, geen contact met onderwerp. Voordeel: duidelijker beeld van iemands dagelijks leven, gedachten en emoties. Natuurlijkere antwoorden. Nadeel: door bewust zijn van aanwezigheid onderzoeker, kan onderwerp zich anders gedragen wat kan leiden tot andere uitkomst. Tests: onderzoeker belemmert opzettelijk het pad van het onderwerp door een probleem of een vraag te presenteren, wel contact met onderwerp. Voordeel: handig om uit te voeren en gemakkelijk op een basisschaal
worden gescoord. Nadeel: kunstmatig en weerspiegelen soms niet volledig hoe het
gedrag, de gedachten en emoties die zijn afgeleid van de testresultaten kunnen worden toegepast op alledaagse situaties

Question 12

Hoe helpen de gemiddelde, mediaan en standaarddeviatie bij het beschrijven van een reeks
getallen?

Answer 12

Gemiddelde: de som van de gegevens gedeeld door het aantal gegevens. Mediaan: de score in het midden als alle gegevens in een volgorde van klein naar groot staan. Standaarddeviatie: maat voor hoeveel de individuele scores uit het gemiddelde vallen. Ze helpen bij de variabiliteit van een reeks scores te verklaren.

Question 13

Hoe beschrijft een correlatiecoëfficiënt de richting en sterkte van een correlatie? Hoe kunnen correlaties worden weergegeven in spreidingsdiagrammen?

Answer 13

Een berekening van de correlatiecoëfficiënt levert een score op die varieert van -1 tot +1. De absolute waarde van de score bepaalt de sterkte van de correlatie. Correlatie tussen twee variabelen kan op deze schaal worden geplaatst. Resultaten variërend van -1 tot 0 tonen een omgekeerd evenredig verband.
Resultaten variërend van 0 tot +1 beschrijven een evenredig verband tussen de variabelen. De correlaties kunnen worden weergegeven op een spreidingsplot, als de punten om een lijn liggen is er een sterke correlatie en als ze meer verspreid liggen een zwakkere.

Question 14

Waarom is het nodig om inferentiële statistieken uit te voeren voordat conclusies worden
getrokken uit de gegevens in een onderzoek?

Answer 14

Inferentiële statistiek is een methode om het werkelijke effect van de variabelen in een onderzoek te beoordelen. Het helpt te begrijpen hoeveel van de verkregen resultaten toeval waren en hoeveel kon worden toegeschreven aan de variabelen die de onderzoekers hadden verantwoord.

Question 15

Wat betekent het om te zeggen dat een resultaat van een onderzoek statistisch significant is op het niveau van 5%?

Answer 15

Door middel van inferentiële statistieken zijn de resultaten van een studie overtuigend
grotendeels te wijten aan de variabelen die de onderzoekers hebben verantwoord. En een klein deel van de resultaten (5% of kleiner) was te wijten aan toeval of omstandigheden die niet werden
verantwoord.

Question 16

Hoe wordt statistische significantie beïnvloed door de grootte van het effect, het aantal
proefpersonen of waarnemingen en de variabiliteit van de scores binnen elke groep?

Answer 16

Een groot effect wordt minder waarschijnlijk veroorzaakt door puur geluk dan een klein effect, daarom is het waarschijnlijker dat grote effecten een hogere statistische significantie
vormen. En ook hoe meer proefpersonen er zijn, hoe meer statistische significantie het mogelijk is om aan het onderzoek toe te schrijven. De variabiliteit is de spreiding van scores afhankelijk van variabelen die al dan niet worden verantwoord, daarom duidt minder variabiliteit binnen proefpersonen op een lager effect van geluk of toeval en een hogere statistische significantie van de gegevens.

Question 17

Wat is het verschil tussen willekeurige variatie in gedrag en bias, en waarom is bias het
ernstigste probleem?

Answer 17

Willekeurige variantie: een reeks willekeurig verspreide scores die niet noodzakelijkerwijs gerelateerd zijn aan de studie die kunnen worden berekend en, tot op zekere hoogte, geëlimineerd. Bias: een inherente fout binnen de set scores of de meetelementen die niet kan worden gedetecteerd
of geëlimineerd, en kon
een volledig verkeerd resultaat vormen van een onderzoek dat niet detecteerbaar zou zijn. Daarom is bias een grotere
bedreiging voor een gezond resultaat omdat het niet binnen het natuurlijke spectrum van scores en variantie valt dat wetenschappelijke studies kunnen verklaren.

Question 18

Hoe kan een niet-representatieve selectie van proefpersonen bias introduceren in a) een
experiment en b) een beschrijvende studie?

Answer 18

Een niet-representatieve selectie van proefpersonen kan leiden tot reeds bestaande aandoeningen en
mentaliteiten om een duidelijk zicht op de werkelijke resultaten in een studie te belemmeren. Deze
verschillen kunnen niet altijd worden gedetecteerd als er sprake is van een niet-representatieve selectie. Als echter bij de bepaling van technieken geen rekening wordt gehouden met de reeds bestaande omstandigheden van de proefpersonen in een experiment, kunnen deze varianties achteraf worden
berekend en gescheiden van de werkelijke resultaten. Evenzo moet een beschrijvende studie gebruik maken van proefpersonen met een gelijk verdeelde variantie, wat betekent dat deze onderzoekers moeten voorkomen dat ze hun studie richten op een enkel deel van de proefpersonen die vertekening in de studie kunnen introduceren, vanwege enkele factoren in hun aard of relaties met de studie waarmee
geen rekening kan worden gehouden.

Question 19

Wat is het verschil tussen de betrouwbaarheid en de validiteit van een meetprocedure? Hoe
kan gebrek aan validiteit bijdragen aan vooringenomenheid?

Answer 19

Betrouwbaarheid: de mate waarin een meetmethode nauwkeurig blijkt te zijn, afhankelijk van
verschillende metingen door verschillende waarnemers. Validiteit: de toepasbaarheid van de gemeten gegevens op de feitelijke vraag van het onderzoek. Een gebrek aan validiteit zou kunnen leiden tot onjuiste correlaties tussen verschillende gegevens, wat kan zorgen voor onjuiste veronderstellingen.

Question 20

Hoe kunnen we de validiteit van een meetprocedure beoordelen?

Answer 20

Als een studie repliceerbaar is (bij opnieuw uitvoeren geeft het dezelfde of vergelijkbare resultaten) wordt het als geldig beschouwd. Of het correleren van de verkregen scores met een andere indicator van de te meten kenmerken.

Question 21

Hoe kan het veronderstelde fenomeen van gefaciliteerde communicatie door mensen met
autisme worden verklaard als een waarnemer-verwachtingseffect?

Answer 21

De facilitator begeleidde de hand van de persoon met autisme om te helpen bij het typen van de
woorden die ze van plan waren te typen. Studies hebben aangetoond dat de facilitators (vaak onbewust) de hand van de andere persoon naar een toets leidden door subtiele bewegingen. Deze subtiele bewegingen waren bepaald door de verwachting van de facilitator over welke toets als volgende zou worden ingedrukt. Dit is een voorbeeld voor het
waarnemer-verwachtingseffect.

Question 22

Wat zijn twee manieren waarop de verwachtingen van een waarnemer de resultaten in een
typisch experiment kunnen beïnvloeden? Hoe voorkomt blinde waarneming zo’n vooringenomenheid?

Answer 22

Een waarnemer kan geneigd zijn onbewust signalen te tonen in de richting van de resultaten die ze
van de proefpersonen verwachten, waardoor de proefpersonen daadwerkelijk door deze signalen worden beïnvloed en het verwachte resultaat produceren. Een andere manier waarop dit kan gebeuren,
is dat waarnemers dubbelzinnige of vage signalen van de proefpersonen verkeerd kunnen interpreteren als dichter bij die welke ze van de proefpersonen verwachtten, wat leidt tot een valse evaluatie van het
vertoonde gedrag. Blinde observatie zorgt ervoor dat de waarnemer de informatie over de
onderzoeksprocedure en inhoud mist die ervoor kan zorgen dat hij vooroordelen produceert.

Question 23

Hoe kunnen de verwachtingen van proefpersonen de resultaten van een experiment
beïnvloeden? Hoe controleert een dubbelblinde procedure de verwachtingen van zowel proefpersonen
als waarnemers?

Answer 23

Een proefpersoon kan zichzelf onbewust conditioneren dat een bepaalde behandeling hen op een
bepaalde manier zal beïnvloeden, en dit kan ervoor zorgen dat de verwachte effecten daadwerkelijk
verschijnen (placebo). Een dubbelblinde procedure houdt in dat de waarnemers en de proefpersonen de aard van de behandeling niet kennen, wat voorkomt dat beide partijen
bepaalde signalen verkeerd interpreteren als werkelijke effecten van de behandeling.

Question 24

Wat zijn ethische zorgen met betrekking tot privacy, ongemak en dierenwelzijn in
psychologisch onderzoek? Hoe streven onderzoekers ernaar om problemen met betrekking tot deze zorgen te minimaliseren?

Answer 24

Privacy: de proefpersonen zouden informatie alleen moeten delen
voor zover ze zich daar prettig bij voelen. Anonimiteit is een belangrijk aspect van studies.
Ongemak: als er een risico is op ongemak en schade aan de proefpersonen tijdens de
uitvoering van het onderzoek, moeten alternatieve manieren worden gezocht die het ongemak en de schade kunnen voorkomen. Als deze inspanningen zonder resultaat zijn, moeten de proefpersonen de informatie over mogelijk ongemak en schade tijdens deze onderzoeken worden bekendgemaakt in een
procedure die geïnformeerde toestemming wordt genoemd, en moeten ze er ook van op de hoogte worden gebracht dat ze de studie op elk gewenst moment mogen verlaten. Het misleiden van proefpersonen is soms een noodzaak omwille van de studie, maar dit wordt gezien als een ethisch gecompromitteerde praktijk. Om de korte uitval van het informeren van de onderwerpen te compenseren, worden ze in plaats daarvan gedebriefd (de ware aard van het onderzoek wordt na de sessie aan hen bekendgemaakt).
Dierenwelzijn: dieren moeten goed worden verzorgd en onnodig lijden mag niet worden geïmpliceerd. Dit geeft ook de verantwoordelijkheid van de onderzoekers aan om ervoor te zorgen dat de voordelen van de
studie opwegen tegen of op zijn minst de schade of ontbering die aan de dieren wordt toegebracht, in evenwicht brengen.