Hoofdstuk 2 Flashcards

(16 cards)

1
Q

Systeem

A

Een samenstel van elementen en van betrekkingen tussen die elementen, dat als geheel functioneert door de onderliggende afhankelijkheid van de elementen en dat voor de betrokken elementen bepaalde functies vervalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Totaliteit/systeemsamenhang

A

Als er een verandering optreedt in een deel van het systeem heeft dat zijn weerslag op het gehele systeem. Deze verandering zal ook veranderingen in andere delen van het systeem teweeg brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Niet-optelbaarheid

A

Verwijst naar het karakter en de eigenschappeb van het systeem die niet herleidt kunnen worden tot de eigenschappen van de individuele leden van het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gedrag in tweeheid/folie a deux

A

Het gedrag van de één veronderstelt het gedrag van de ander vice versa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Subsyteem

A

Een willekeurige samenstelling van twee of meer leden van het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Coalitie

A

Een subsysteem van twee of meer leden van het systeem dat wordt gekenmerkt door gemeenschappelijke intenties en belangen en door gemeenschappelijke inspanningen om deze intenties te verwezenlijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Homeostase

A

Een toestand van dynamisch evenwicht die gekenmerkt wordt door veelvuldige onderling afhankelijke acties van de leden van het systeem, die erop gericht zijn de doelen of normen die voor het betreffende systeem gelden, te realiseren. Impliceert trouw aan een norm en veronderstekd de samenwerking met betrekking tot het realiseren van die norm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Lenigheid van het systeem

A

Het vermogen van het systeem om zich aan te passen aan ingrijpende veranderingen die binnen of buiten het systeem plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Systeemomgeving

A

Samenstel van:
1. alle objecten buiten het systeem die van invloed zijn op dat systeem.
2. alle elementen buiten het systeem waarvan de kenmerken worden veranderd door het gedrag van dat systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Input

A

Open systemen voeren grondstoffen en informatie in vanuit de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Throughput

A

Open systemen transformeren het materiaal en de informatie die ze binnenkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Output

A

Open systemen leveren hun producten op een gegeven moment af aan de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cyclisch proces

A

Het herhaalt zich steeds weer, maar verloopt syeeds weer net iets anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Organisaties

A

De ordenende en structurende kracht van het systeem waardoor het in staat is te overleven door middel van structuur, ordening, aanpassing en flexibiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Differentiatie

A

Het proces waarin systemen zich proberen aan te passen aan nieuwe situaties door nieuwe subsystemen, taken en functies te creeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zeven uitgangspunten systeemtheorie:

A
  1. Het is niet mogelijk niet te communiceren.
  2. Elke communicatie bezit een inhouds- en een betrekkingsniveau. Het betrekkingsniveau bepaald het inhoudsniveau.
  3. Problemen in- of tussen beide niveau’s.
  4. Het karakter van de betrekking is afhankelijk van de interpunctie.
  5. Mensen communiceren zowel analoog als digitaal.
  6. Elke uitwisseling van communicatie is of symmetrisch of complementair.
  7. Tegenstrijdigheden en paradoxen in de communicatie.