Hoofdstuk 4 Flashcards

Elke communicatie bezit een inhouds- en een betrekkingsniveau (8 cards)

1
Q

Betrekkingsniveau

A

De relatie tussen de communicerende personen. Verschaft aanwijzingen over de manier waarop hetgeen in het inhoudsaspect is meegedeeld, moet worden opgevat en begrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Paulusbeginsel

A

Het gegeven dat alle werkzaamheden met mensen, alle interacties van mensen binnen relaties etc. slechts dan effect hebben als de betreffende beroepsbeoegenaren erin slagen om een open betrekking met hun clienten te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Methodiek

A

Het op proffesionele en authentieke wijze vormgeven van het betrekkingsniveau in de betrekking met de client.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat Wauzlewick het betrekkingsniveau noemt, wordt door Schulz von Thun gedifferentieerd in drie sub-betrekkingsaspecten:

A
  1. Het expresieve aspect
  2. Het relationele aspect
  3. Het appelerende aspect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het expresieve aspect

A

Waarmee mensen hun zelfomschrijving geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het relationele aspect

A

Geeft een relatie definitie waarmee men te kemen geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het appelerende aspect

A

Waarmee iemand een beroep doet op een ander en probeert iets van hem gedaan te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het is noodzakelijk de volgende regels te hanteren voor expliciete metacommunicatie:

A
  1. Het is uitsluitend geoorloofd feedback te geven als je de ander van dienst wilt zijn.
  2. Feedback dient beschrijvend te zijn en niet veroordelend, interpeterend en naar motieven gissend.
  3. Feedback moet specifiek zijn en niet worden geformuleerd in algemene termen.
  4. De feedbackgever moet rekening houden met de behoeften en het incasseringvermogen van de ander.
  5. Feedback moet bruikbaar zijn, ofwel gedrag waar de ontvanger iets aan kan veranderen.
  6. Feedback is effectiever als er op een constructieve, maar niet dwingende wijze gedragsalternatieven bij gepresenteerd worden.
  7. Feedback moet op het juiste moment worden gegeven.
  8. Feedback dient duidelijk, precies en begrijpelijk geformuleerd te worden.
  9. Feedback dient correct te zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly