Hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

face validity

A

items lijken dat te meten waarvoor de test bedoeld is om te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

content validity

A

de test meet alle belangrijke aspecten van het fenomeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

convergence

A

de test heeft hetzelfde resultaat als andere tests die hetzelfde concept meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

predictive

A

de test voorspelt goed hoe iemand later handelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

internal betrouwbaarheid

A

mensen antwoorden op dezelfde manier tussen verschillende onderdelen van de test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

5 soorten informatie ongestructureerd interview

A
  1. uitstraling en gedrag
  2. denkprocessen
  3. stemming en invloed
  4. intellectueel functioneren
  5. oriëntatie tijd en plaats
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Computerized Tomography

A

verbetering van röntgenscans, röntgenstralen onder verschillende hoeken in het hoofd sturen, meet hoeveel straling er in elke bundel wordt geabsorbeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Positron Emission Tomography

A

geeft een beeld van de activiteit in de hersenen, onschadelijk radioactief isotoop in de hersenen injecteren, actieve hersengebieden hebben meer bloed nodig > meer straling in die gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Single Photon Emission computed tomography (SPECT) =
A

vergelijkbaar met PET, maar iets goedkoper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

psychofysiologische tests

A

detecteren veranderingen in de hersenen en het zenuwstelsel die emotionele en psychologische veranderingen weerspiegelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

projectieve tests

A

gebaseerd op de pyschodynamische overtuiging dat een persoon dubbelzinnige informatie interpreteert op een manier die ocnsistent is met zijn gedachten, gevoelens, wensen en conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

syndroom

A

een reeks symptomen die vaker dan toevallig samen voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

symptoom

A

waarneembaar gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stoornis

A

syndroom met een onderliggende psychobiologische stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

5 assen van dimensies waarlangs het gedrag van een persoon kan worden geëvalueerd in de DSM 4

A
  1. klinische stoornissen
  2. geestelijke achterstand of persoonlijkheidsstoornissen
  3. medische of lichamelijke ziekten/aandoeningen
  4. de ernst en de hoeveelheid psychosociale stress iemand ervaart
  5. algemene beoordeling van hoe goed de mens in het dagelijks leven functioneert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly