Hoofdstuk 3: Aandacht Flashcards

(42 cards)

1
Q

Drie soorten aandacht

A
  1. Selectieve aandacht
  2. Verdeelde aandacht
  3. Neurale basis aandacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Selectieve aandacht

A

Aandacht is beperkt, want omgeving is heel prikkelrijk
Hersenen kunnen niet alle prikkels in detail verwerken, dus we moeten selectie maken → ten koste van andere stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Exogene aandacht

A

Stimulus trekt automatisch aandacht
Prikkel stuurt de aandacht
Bottom-up
Trekken altijd eerst onze aandacht (100-120 ms), voor endogene (300 ms)!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Endogene aandacht

A

Intentioneel aandacht richten op stimulus
Hersenen sturen de aandacht
Top-down

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Veranderingsblindheid (change blindness)

A

Je ziet verandering alleen wanneer je aandacht erop gericht is → informatie is dan in aandachtsfocus
Gevolg van selectieve aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aandachtsblindheid (inattentional blindness)

A

‘Blind’ door gebrek aan aandacht
Je ziet informatie niet wanneer deze niet in aandachtsfocus is
Gevolg van selectieve aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overte aandacht

A

Aandacht besteden aan hetgeen waarop je je ogen richt → ogen en aandacht merken hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Coverte aandacht

A

Aandacht elders op richten
Gebruikt om aandacht te verplaatsen zonder oogbewegingen te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Posner precueing taak

A

Illustratie dat aandacht niet per se op dezelfde plaats zit als waar onze ogen op focussen
Proefpersonen moeten zich fixeren op fixatiepunt, oogbewegingen zijn niet toegelaten
Cue target interval (100 ms) tussen cue en target, zo snel mogelijk antwoorden op locatie van target
Validiteitsmanipulatie: valide (kortere RT) en invalide trials

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Resultaten precueing taak Posner

A

150 ms tussen cue en target: validiteitseffect
200 ms tussen cue en target: geen significant verschil tussen valide en invalide trials
200-300 ms tussen cue en target: omgekeerd validiteitseffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Twee modellen van plaatsgebonden aandacht

A
  1. Spotlight model
  2. Zoomlens model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spotlight model (Posner, 1980)

A

Aandacht is als een spotlight die op een bepaalde plek schijnt
Vaste diameter: aandacht is beperkt in ruimte en beweegt van ene punt naar andere
Gebieden binnen schijnwerper hebben scherpe verwerking, daarbuiten vaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zoomlens model (Eriksen & St James, 1986)

A

Breedte van aandachtsfocus is flexibel: we kunnen diameter aanpassen van nauw naar breed
Je kan meer in- of uitzoomen met de spotlight
Hoe breder de focus (hoe meer uitzoomen), hoe minder verwerking van het geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voorwerpgebonden aandacht

A

Aandacht verplaatst van object naar object
Weinig aandacht voor ruimte tussen objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Twee stoornissen in selectieve aandacht

A
  1. Hemineglect
  2. Autismespectrumstoornis (ASS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hemineglect

A

Visuele aandachtsstoornis
Geen aandacht meer voor stimuli linkerkant
Treedt ook op wanneer mensen info moeten ophalen uit geheugen (! als persoon zich ingebeeld draait, kan die wel linkerkant beschrijven)
Eerder voorwerpgebonden dan plaatsgebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Autismespectrumstoornis (ASS)

A

Selectieve aandacht is belangrijk in sociale interactie, mensen met ASS hebben moeite met de wederkerigheid
Joint attention: iemand wijst iets aan en je reageert erop → mensen met ASS hebben hier moeite mee
Groot verschil in richten van aandacht

18
Q

Vroege selectie

A

Filter in vroeg stadium van verwerking, want is toch niet belangrijk
Voordeel: je moet niet op alle prikkels focussen
Maar: levensbelangrijke informatie kan verloren gaan door te veel selectie

19
Q

Late selectie

A

Filter in later stadium van verwerking
Selectie komt pas nadat inhoudelijke analyse is uitgevoerd
Nadeel: cognitief systeem wordt overspoeld met informatie

20
Q

Dichotisch luisterparadigma (Cherry)

A

Koptelefoon en in beide oren een verschillend gesprek
Spraakschaduwen: men moet informatie uit één oor navertellen
Men merkt sensorische basiskenmerken van te negeren boodschap (toon, luidheid, pauze, man/vrouw)
Geen begrip van complexe betekenis (inhoud)

21
Q

Filtermodel (Broadbent, 1958)

A

Werkt adhv seriële verwerking; informatie verwerken in opeenvolgende stadia, pas als eerste proces is voltooid kunnen we naar tweede → bottom-up
Sensorische kanalen → Filter → Geheugen

22
Q

Eerste stadium van informatieverwerking

A

Sensorische kanalen
Info wordt sensorisch parallel verwerkt (eerste buffer)

23
Q

Tweede stadium van informatieverwerking

A

Filter
Identificeert informatie die aandacht krijgt obv fysieke kenmerken, niet-geattenteerde informatie wordt weggefilterd
Bottle-neck: slechts één boodschap gaat door filter

24
Q

Derde stadium van informatieverwerking

A

Geheugen
Gefilterde informatie wordt inhoudelijk verwerkt
Beperkte capaciteit dus informatie die hier geraakt, wordt veel dieper verwerkt

25
Verzwakkingsmodel (Treisman)
Verzwakking (attenuation) van informatie in plaats van filtering Verzwakking is soms sterk, soms minder sterk → activatiedrempel
26
Activatiedrempel
Elke input heeft bepaalde hoeveelheid activatie nodig om waargenomen te worden Hoe lager de drempel, hoe waarschijnlijker dat de input wordt waargenomen (zelfs na verzwakking) → Niet-geattenteerde informatie (die je moet negeren), met lagere activatiedrempel wordt sneller opgepikt Drempel kan verhogen/verlagen in functie van familiariteit en relevantie van woord/zin/...
27
Subliminale priming
Proefpersoon krijgt target en moet reageren of cijfer >/< is dan 5 Krijgt voorafgaand aan target een prime van 43 ms (onbewust want info heeft 50 ms nodig om bewust te worden) Masker (71 ms, betekenisloze informatie) voor en na prime om te zorgen dat prime zeker niet bewust wordt waargenomen Manipulatie van congruentie tussen prime en target Resultaat: tragere RT bij incongruentie, snellere RT bij congruentie → toont dat mensen wel degelijk de input van de prime onbewust inhoudelijk verwerken (dus late selectie)
28
Model van Deutsch&Deutsch (1963)
Model van late selectie Alle informatie wordt inhoudelijk verwerkt Filter komt pas na volledige inhoudelijke analyse van prikkels in het geheugenniveau
29
Capaciteitsmodel aandacht (Lave, 1995-2000)
Idee: aandacht heeft beperkte capaciteit, we kunnen niet alles verwerken Hoe goed kunnen we twee taken combineren? → hangt af van mate waarin die taken onze aandachtscapaciteit overschrijden Capaciteit van taak meten door perceptual load
30
Perceptual load model (Lavie, 1995-2000)
Hoge perceptual load: geen aandacht meer over voor andere informatie → vroege selectie Lage perceptual load: wel nog aandacht over voor andere informatie → late selectie
31
Verdeelde aandacht
Aandacht verdelen over beide delen van informatie, aangezien deze even belangrijk zijn
32
Automaticiteit
Aandachtscapaciteit kan variëren Geautomatiseerde acties vragen weinig aandachtscapaciteit in tegenstelling tot gecontroleerde acties Vraagt inoefening, maar is nuttig want laat toe om taken te combineren zonder telkens opnieuw aandacht aan te besteden Kan gevaarlijk zijn, want je hebt soms bewuste processen nodig
33
Automatisch vs gecontroleerd proces
Automatisch: makkelijk, geen aandacht nodig, snel, moeilijk onderbreekbaar, onbewust Gecontroleerd: moeilijk, aandacht nodig, traag, onderbreekbaar, bewust
34
Automaticiteit experiment (Shiffrin en Schneider, 1977)
Toonden voorwaarden aan om actie te kunnen automatiseren Geheugentaak in combinatie met visuele zoektaak: effect van oefening en consistente regels Consistent mapping conditie: raakt geautomatiseerd na oefening Varied mapping conditie: raakt niet geautomatiseerd na oefening Conclusie: automatische processen ontstaan door oefening van processen die oorspronkelijk aandacht en inspanning vragen + automatisering vereist consistente regels
35
Instance Theory of Automaticity (Logan, 1988)
Niet eens met Shiffrin en Schneider Automaticiteit is het gebruik van andere strategieën in plaats van efficiëntere verwerking Taak is geautomatiseerd wanneer instance (opgeslagen informatie in geheugen) wint van het algoritme → wanneer stimulus leidt tot het automatisch oproepen van instance in geheugen
36
Supervisory Attentional System (Norman en Shallice, 1986)
Cognitieve controleprocessen die we soms moeten gebruiken Bottom-up model
37
Volledig automatische processen
Wanneer welke processen aanwenden: gecontroleerd door schema control units Wanneer we verschillende acties op dezelfde manier uitvoeren, ontwikkelen we een soort van schema
38
Semi-automatische processen
Contention scheduling: extra module naast automatisch of bewust → bepaalt welk schema het meest prioritair is in geval van conflict tussen schema's (zonder bewuste controle)
39
Drie aandachtsnetwerken
1. Alterheidsnetwerk 2. Oriënteringsnetwerk 3. Executief controle netwerk
40
Alertheidsnetwerk
Zorgt dat je waakzaamheid en staat van paraatheid behoudt Verhoogde gevoeligheid voor inkomende informatie Waarschuwingssignalen activeren alertheidsnetwerk
41
Oriënteringsnetwerk
Laat ons toe om specifiek onze aandacht te richten op bepaalde delen in het aandachtsveld Aandachtsfocus losmaken en verschuiven van ene deel naar andere
42
Executief controle netwerk
= Aandachtscontrole, cognitieve controle, executieve functies Functies: conflictmonitoring, inhibitie van ongewenst gedrag