Hoofdstuk 6: Langetermijngeheugen Flashcards

(21 cards)

1
Q

Taxonomie (Squire enn Knowlton, 1994)

A

Meest gebruikte taxonomie
Verschillende gespecialiseerde subdivisies binnen LTG (gaat enkel over LTG)
Declaratief geheugen (expliciet): je kan informatie beschrijven
Non-declaratief geheugen (impliciet): kennis valt moeilijker onder woorden te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Patiënt H. M.

A

Intact KTG en aangetast LTG → mediale temporale regio aangetast
Anterograde amnesie: moeite om nieuwe herinneringen aan te maken
Retrograde amnesie: moeite met herinneringen van voor letsel (aangetaste hippocampus)
Kon wel nieuwe vaardigheden aanleren: spiegelschrifttaak en volgrotor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Famous faces test (Parkin, 1990)

A

Peilen naar bekendheid van gezichten om na te gaan of patiënten informatie niet meer weten (retrograde amnesie) of informatie nooit geweten hebben
Mensen met amnesie scoren slechter: herkennen vooral gezichten die ze reeds lang hadden opgeslagen, minder goed in herkennen van recente gezichten (= ribotgradiënt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wet van Ribot

A

Retrograde amnesie is vaak gradueel: hoe recenter, hoe vatbaarder voor amnesie → oudere herinneringen blijven beter bewaard
= Temporele gradiënt of Ribotgradiënt
Verklaring: standaard geheugenconsolidatie theorie: herinneringen zijn in het begin nog labiel van aard, worden later pas stabiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Standaard consolidatietheorie (Squirle en Alvarez, 1995)

A

Recente herinneringen zijn in eerste instantie gekoppeld aan de hippocampus (labiel)
Als er meer tijd over gaat en geheugenconsolidatie kan plaatsvinden, komen herinneringen los van hippocampus en worden ze meer verankerd in de cortex
Volledige systeemconsolidatie kan maandag/decennia duren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Experiment om onderscheid tussen impliciet en expliciet geheugen aan te tonen (Graf, Squire en Mandler, 1984)

A

Fase 1: deelnemers moesten woorden aanleren
Fase 2: deelnemers krijgen woordstam en moeten aanvullen
Manipulatie: men liet mensen via expliciete of impliciete geheugentest de woordstam aanvullen
Expliciet: cued recall: vul aan tot woord van woordenlijst
Impliciet: word completion: vul aan tot eerste woord waar je aan denkt
Resultaten: amnesiepatiënten doen het slechter bij expliciete test dan controlegroep, geen verschil bij impliciete test → dissociatie impliciet en expliciet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Expliciet geheugen

A

= Semantisch geheugen + episodisch geheugen
Het bewust ophalen van kennis
Vereist werkgeheugencapaciteit
Expliciet geheugen bevragen via herinnering (bv open vragen) en herkenning (bv meerkeuzevragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Semantisch geheugen

A

Kennis is conceptueel georganiseerd: los van context
Je weet iets, maar je weet niet meer exact wanneer je die kennis hebt opgedaan
Feitenkennis, concepten, schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schema’s

A

Kennis over vaste samenhang tussen objecten, begrippen, gebeurtenissen, … opgebouwd op basis van ervaring → spaart geheugencapaciteit
Omvat constante (bv. vloer en plafond van kamer) en variabele (bv. aantal deuren/ramen van kamer) relaties tussen samenhangende elementen
Script: schema van gebeurtenissen, vaste volgorde van gebeurtenissen en rollen
Gevaren: depressogene schema’s, stereotypen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Semantisch netwerkmodel (Collins en Quillian, 1969)

A

Semantische kennis georganiseerd in boomachtige structuren
Knooppunt dat bestaat uit verschillende kenmerken, onder elk knooppunt vallen nog andere knooppunten
Lagere knooppunten erven kenmerken van hogere kenmerken, omgekeerd niet!
Hypothese: nabije knooppunten vragen weinig tijd, verre knooppunten vragen veel tijd
Resultaten: één stap is inderdaad sneller dan twee, maar minder bekende woorden tegen bekende woorden duren langer ook al is het allebei maar één stap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Semantisch netwerkmodel (Collins en Loftus, 1975)

A

Herziening van oorspronkelijk semantisch netwerkmodel: idee van hiërarchie laten vallen
Associatief netwerk dat steunt op idee van spreiding van activatie: wanneer je een bepaald knooppunt activeert door je iets te herinneren, spreidt de activatie zich van het ene naar het andere knooppunt (sommige associaties zijn sterke dan anderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Episodisch geheugen

A

Contextueel georganiseerd: tijd en ruimte meegenomen
Autobiografisch geheugen: unieke persoonlijke gebeurtenissen die je persoonlijke tijdslijn markeren (onderdeel van episodisch geheugen)
Flitslichtherinnering: speciale categorie van episodische herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Flitslichtherinneringen

A

Emotionele, autobiografische herinneringen bij onverwachtse, dramatische gebeurtenissen
Detail en nauwkeurigheid nemen af bij zowel alledaagse als flitslichtherinneringen
Zekerheid neemt enkel af bij alledaagse herinnering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Valse herinneringen

A

Ballonvaart: proefpersonen overtuigen van fictieve gebeurtenis → 50% ‘herinnert’ zich gebeurtenis
Woord dat je gebruikt is suggestief voor hoe mensen antwoorden (smashed, collided, bumped, hit, contacted)
Andere studies: verloren gelopen in winkelcentrum, betrokken bij ongeval, aangevallen door dier, …
Kan leiden tot valse bekentenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Drie soorten verwerking (Craik en Tulving, 1975)

A

Oppervlakkige verwerking: op basis van kenmerk (bv. grote/kleine letters)
Tussenniveau (bv. rijmt het op …)
Diepe verwerking: verwerking op basis van betekenis (bv. past het in volgende zin) → positief effect op LTG opslag en herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Diepte van verwerking theorie (Craik en Lockhart, 1972)

A

Zuivere herhaling (maintenance rehearsal): nuttig om informatie langer in KTG te houden
Uitgewerkte herhaling (elaborative rehearsal): betere LTG opslag

17
Q

Twee soorten informatie vergeten in LTG

A
  1. Normaal vergeten: oproepproblemen en wissen
  2. Pathologisch vergeten: wissen van nuttige informatie door ziekte (bv. Alzheimer)
18
Q

Ziekte van Alzheimer

A

LTG: problemen beginnen bij expliciet geheugen (vooral episodisch gedeelte), op termijn ook impliciet geheugen aangetast (omgekeerd bij Parkinson)
KTG: ook aangetast, vooral executieve functies

19
Q

Impliciet geheugen

A

= Proceduraal geheugen + priming
Zonder verwijzing naar voorafgaand leermoment
Verbruikt weinig KTG capaciteit: je kan het makkelijk ophalen
Verschillende types herinneringen: proceduraal geheugen, priming, conditionering, niet-associatief leren

20
Q

Proceduraal geheugen

A

Geheugen voor vaardigheden: hoe doe je iets (automatische piloot)
Oefenschema’s: distributed practice (korte sessies gespreid over tijd → meest efficiënt: tijd tussen laten zodat informatie kan geconsolideerd worden) of massed practice (lange sessie aan één stuk door)

21
Q

Priming

A

Verwerking van stimulus wordt bevorderd door aanbieding van voorafgaande prime
Gebeurt zonder bewuste intentie, zonder inspanning