Hoofdstuk 3: Insluiting en identiteit Flashcards

1
Q

Need to belong

A

Gegeneraliseerd verlangen om anderen op te zoeken en met anderen op te trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sociaal kapitaal

A

Mate waarom individuen, groepen of grotere bijeenkomsten van mensen gelinkt zijn aan sociale relaties, die positieve en productieve voordelen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Emotionele eenzaamheid

A

Gebrek aan lange termijn, betekenisvolle intieme relaties met andere mensen, bijv scheiding of herhaald romantiek falen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mate van scheiding

A

Hoe ver een persoon af staat van een persoon die bijvoorbeeld eenzaam is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ostracisme

A

Verwijderen van 1 of meer individuen van een groep door het verminderen of verbreken van contact met de persoon door te negeren, ontwijken of uit de groep te zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Out of the loop

A

Gevoel van buitensluiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kipling Williams ‘ball toss methode’

A

Experiment die al begon in de wachtkamer: twee participanten die van het onderzoek afwisten moesten een participant die niet van het onderzoek afwist buitensluiten door het balletje niet naar diegene te gooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

‘Life alone’ methode

A

Participanten krijgen briefjes met daarop geschreven:”jij bent het type persoon dat later alleen eindigt”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Temporal need-threat model (Williams)

A

Minimal signal: ze hebben door dat ostracisme plaatsvindt –> Reflexive stage: anger, sadness, meer de reactie erop –> Reflective stage: motives, meaning, relevance –> Resignation stage: depression enzo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tend-and-befriend response

A

Mensen vechten niet tegen de exclusie, maar zetten zich in voor noodzakelijke, maar soms onprettige taken. Risico’s worden verminderd (tending) en de band met andere leden wordt beter (befriend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tend-and-befriend response

A

Mensen vechten niet tegen de exclusie, maar zetten zich in voor noodzakelijke, maar soms onprettige taken. Risico’s worden verminderd (tending) en de band met andere leden wordt beter (befriend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cyberostracism

A

Uitsluiting via internet/web

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Herd instinct

A

Beweert dat mensen van nature naar elkaar toe trekken en bij groepen willen horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sociometer

A

een cognitieve adaptatie die de mate van acceptatie door anderen monitort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De sociometer theorie van Mark Leary

A

een conceptuele analyse van zelfevaluatie processen, die stelt dat eigenwaarde de mate van inclusie en exclsie in sociale groepen monitoort. Het model concludeert dat de meeste mensen een hoge eigenwaarde hebben, omdat ze inclusie in sociale groepen ervaren en niet per se omdat ze goed over zichzelf denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Trandias 4 belangrijke elementen aangaande individualisme en collectivisme

A

Sociale relaties, sociale doelen, sociale verplichtingen en de sociale zelf

16
Q

Communale relaties

A

Interafhankelijke relaties waarbij het gaat om de behoeften en interesses van anderen tegemoet te komen in één geheel. Persoonlijke uitkomsten staan niet voorop (vb: ouder-kind relatie)

17
Q

Exchange relatie

A

Hierbij beheren de individuen hoeveel input ze in d groep geven en proberen de individuen hun persoonlijke beloning maximaal eruit te halen

18
Q

Ultimatum Game

A

Er wordt hier een situatie geschetst waarbij de allocator een bron moet verdelen over andere leden. De allocator bepaalt, neemt de groep dit niet aan, krijgt niemand de bron. Overleg is niet mogelijk.

19
Q

Bilijkheidsnorm (equity norm)

A

sociale standaard die beweert dat outputs gelijk moeten staan aan effort van input

20
Q

Equality norm

A

Alle bronen en beloningen moeten eerlijk worden verdeeld over ale leden

21
Q

Persoonlijke identiteit

A

alle unieke kwaliteiten, overtuigingen, kenmerken en vaardigheden waar iemand over beschikt die hem onderscheidt van anderen (ik)

22
Q

Sociale identiteit

A

Bevat alle kwaliteiten die ontstaan door connectie en simikariteit met anderen en groepen (wij)

23
Q

Idocentrics

A

Onafhankelijken

24
Q

Allocentrics

A

afhankelijken

25
Q

Optimal distinctiveness theorie van Marilynn Brewer (2012) (3 behoeften)

A

Conceptuele analyse die beweert dat individuen streven naar een belans tussen 3 behoeften:

  • Opgenomen te wordne in groep
  • connectie te hebben met vrienden en geliefden
  • behoefte voor om autonoom en verschillend te zijn
26
Q

Sociale identiteitstheorie

A

Een weergave van de oorzaken van conflicten bij mensen die bij verschillende groepen horen. Het is een analyse van groepsprocessen en intergroepsrelaties, waarbij groepen de zelfconcepten en eigenwaarde van leden beïnvloeden

27
Q

Minimale intergroep situatie

A

Onderzoeksprocedure. Mensen werden ingedeeld in groepen, ook al waren ze niet aan elkaar gerelateerd. Kozen toch ingroup boven outgroup.

28
Q

Puur cognitieve groepen

A

Ingroup werd toch boven outgroep gekozen, ook al waren de groepsleden niet aan elkaar gerelateerd

29
Q

Twee motieven die sociale categorisatie en indentificatie beïnvloeden (Hogg, 2005)

A
  • Individuen denken vaak positief over zichzelf en aangezien de groep dat ook is, wordt hun eigenwaarde groter door positief denken over de groepen
  • individu begrijpt zichzelf beter, aangezien groepen zorgen voor het ontstaan van dit begrip
30
Q

Collectieve eigenwaarde

A

Iemands totale beoordeling van dat deel van zijn of haar zelfconcept dat is gebaseerd op zijn of haar relaties met anderen en groepslidmaatschappen

31
Q

Basking in reflected glory

A

Zoeken van directe of indirecte associatie met succesvolle groepen of individuen

32
Q

Cutting og reflected failure

A

Afstand nemen van groepen die het slecht doen of slecht presteert

33
Q

Sociale creativiteit

A

groepsleden vergelijken de ingroup ten opzichte van de outgroup op nieuwe dimensies. Als de ingroup slechter scoort dan andere groepen, worden deze slecht scorende gebieden vermeden