Hoofdstuk 4 Flashcards

(49 cards)

1
Q

Wat bedoelen we met consumentgedrag?

A

Het koopgedrag van de eindgebruiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt neuromarketing in?

A

Het gebruik van neurotechnologie om de marketingbesluitvorming te verbeteren. Helpt ons begrijpen hoe mensen op internet zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke belangrijke factoren zijn er bij neuromarketing?

A

Cultureel, sociaal, persoonlijk en psychologische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn subculturen?

A

Groepen mensen met redelijk uniforme waardestelsels die gebaseerd zijn op overeenkomsten in levenservaringen situaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn sociale klassen?

A

Sociale klassen geven een redelijk permanente en gestructureerde indeling van de maatschappij weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat valt onder de sociale klassen indeling?

A

Gevestigd bovenlaag, jongeren kansrijken, werkende middengroep, comfortabel gepensioneerde, onzekere werkende en precariaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de gevestigd bovenlaag?

A

Meeste kapitaal. Hoogopgeleid, inkomens en vermogens. Middelbare leeftijd (35-64)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de jongere kansrijken?

A

Een na hoogst opgeleid, goede beheersing engels, niet veel inkomen/vermogen. Veel studenten jongeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn membership groups?

A

Groepen waarmee de betrokken behoort en die zijn gedrag direct kan beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een primaire groep en secundaire groep?

A

Primair is informeel en secundair is formeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een orientatiegezin?

A

De ouders van de koper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een kerngezin?

A

Gezin dat de koper later zelf sticht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn referentiegroepen?

A

Groepen die als direct of indirecte houvast of vergelijkingspunt dienen bij de vorming van iemands houding of gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een voorbeeld van een referentiegroep?

A

Aspiratie groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt een aspiratiegroep in?

A

Groep waartoe een individu graag zou willen bijhoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voor welke afkorting is DMU?

A

Decision making unit (besluitvormingseenheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt decision making unit in?

A

Alle personen die deelnemen aan en invloed uitoefenen op het aankop beslissings proces van de consument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke rollen kunnen mensen spelen bij het aankoopbeslissingsproces?

A

Initiatiefnemer , beïnvloeder, beslisser, koper en gebruiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de gezinslevenscyclus?

A

De fasen die gezinnen doorlopen als zij ouder worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat betekend psychografie?

A

De techniek waarmee levenstijl wordt gemeten

21
Q

Wat zijn de AOW dimensies?

A

Activiteiten, interesses en opinies

22
Q

Welke drie indelingen die naar levensstijl zijn ontwikkeld zijn er?

A

Values and lifestyles (VALS), Elmo Roper van GfK, Mentality model van motivation

23
Q

Wat doet de values and lifestyles van SRI?

A

Deelt consumenten in 8 levenstijlen in op basis van primaire motieven, persoonlijkheid en demografische kenmerken

24
Q

Wat houdt de Elmo roper van GfK in?

A

Consumenten gericht op het materiele (materieel succes, status, prijs, waarde), op het intellectuele (kwaliteit, authenticiteit), op avontuur en non-conformisme (hedonisme, risico’s) en op traditie en harmonie (veiligheid, zekerheid).

25
Wat houdt de mentality model van motivation in?
Mensen uit hetzelfde sociale kring delen hetzelfde waardes ten opzichte van werk, vrije tijd, familie, politiek en hebben overeenkomstige ambities en aspiraties
26
Welke twee dominante groepen zijn er in Nederland?
Home bodies en de adventurers
27
Wat is merkpersoonlijkheid?
De specifieke combinatie van menselijke eigenschappen die je kunt toeschrijven aan een bepaald merk.
28
Welke merkpersoonlijkheden zijn er?
1. Eerlijkheid 2. Spanning (gedurfd, vitaal, fantasie) 3. Competentie ( Betrouwbaarheid, intelligent en geslaagd) 4. Verfijning (luxe en charmant) 5. Stoerheid (sportief en gehard)
29
De koopkeuze wordt beïnvloed door vier belangrijke psychologische factoren welke zijn dit?
Motivatie, perceptie, leren en overtuigingen/attitudes
30
Wat houdt de motivatie theorie van Freud in?
Volgens de theorie van Freud begrijpt De koper zelf niet waarom er bepaalde koopbeslissingen worden gemaakt of beïnvloed
31
Wat houdt de motivatietheorie van Marslow in?
De verklaring van Marslow ligt in de hiërarchie van behoeften van minst urgent naar meest urgent: 1. Fysiologische behoeften (honger, dorst) 2. Behoefte van veiligheid en zekerheid (bescherming) 3. Sociale behoeften (liefde, erbij willen horen) 4. Behoefte aan respect en erkenning (erkenning, zelfrespect, status) 5. Cognitieve behoeften (zelfontwikkeling).
32
Wat is perceptie?
Het proces waarin mensen informatie selecteren, indelen en interpeteren om een zinnig beeld van de wereld te vormen
33
Welke waarnemingsprocessen zijn er?
Selectieve aandacht, interpretatie en herinnering
34
Wat houdt selectieve aandacht in?
De neiging van mensen om zich af te sluiten voor de meeste informatie waaraan zij worden blootgesteld.
35
Wat houdt selectieve interpretatie in?
De neiging van mensen om de informatie aan te passen op hun persoonlijke opvattingen. (vervorming)
36
Wat houdt selectieve herinnering in?
Consumenten zijn geneigd om de goede punten van merken waar zij voorkeur voor hebben te onthouden en de goede punten van andere merken te vergeten.
37
Welke vier soorten koopgedrag zijn er?
Complex, dissonatiereducerend, gewoonte en variatie zoekende koopgedrag
38
Wat houdt de complexe koopgedrag in?
Koopgedrag waarbij de consument sterk betrokken is bij de aankoop en aanzienlijk verschil ziet tussen de merken.
39
Wat houdt de dissonatiereducerende koopgedrag in?
Koopgedrag van de consument in situatie met een hoge betrokkenheid waarbij hij weinig verschil ziet tussen de merken.
40
Wat houdt de gewoonte koopgedrag in?
Koopgedrag van consument in situaties met een lage betrokkenheid en weinig verschil ziet tussen de merken.
41
Wat houdt de variatie koopgedrag in?
Weinig betrokkenheid maar zien veel verschil tussen de merken.
42
Welke fasen zijn er om tot een koopbeslissing te komen?
1. Behoefteherkenning/Probleemherkenning 2. Informatieverzameling 3. Afwegen van de alternatieven 4. Koopbeslissing 5. Gedrag na de koop
43
Wat betekend adoptieproces?
het mentale proces vanaf het moment dat de consument voor het eerst van een nieuw product hoort tot de uiteindelijke acceptatie
44
Welke 5 fasen zijn er in de adoptieproces?
Bekendheid, interesse, evaluatie, probeeraankoop en adoptie
45
Wat zijn innovators/consumptiepioniers?
De eerste 2,5% van de consumenten die een nieuw idee adopteren
46
Wat zijn early adopters?
Belangrijk omdat hun mening wordt geluisterd in hun gemeenschap
47
Wat zijn de early majority?
Zijn geen leiders maar accepteren een nieuw idee toch redelijk snel.
48
Wat zijn de late majority?
Sceptisch en accepteert de innovatie pas wanneer de meerderheid deze al heeft geprobeerd
49
Wat zijn de laggars (achterblijvers)
Hechten aan tradities