hoofdstuk 7 Flashcards

1
Q

welke 2 krachten spelen een rol bij reële fluïda + uitleg

A

impulskrachten: krachten die ervoor zorgen dat de vloeistof stroomt
wrijvingskrachten: remmen vloeistof af, genereert warmte (en geluid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn 3 kenmerken van laminaire stroming + uitleg

A

lage snelheid

kleine buisdiameter

hoge viscositeit

+ de vloeistoflagen glijden over elkaar zonder storingen zoals draaikolken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welk snelheidsprofiel heeft laminaire stroming + andere naam

A

parabolisch stromings- of snelheidsprofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

formule van plaatselijke vloeistofsnelheid in de buis bij laminaire stroming + benoem de delen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

formule van plaatselijke vloeistofsnelheid in de buis bij turbulente stroming + benoem de delen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welk snelheidsprofiel is dit

A

laminaire stroming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welk snelheidsprofiel is dit

A

turbulente stroming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het verband tussen umax en de laminaire onderlaag bij de snelheidsprofielen

A

hoe groter umax hoe dunner de laminaire onderlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn CFD’s + uitleg + voorbeeld

A

CFD = computational fluid dynamics + ze zijn computerprogramma’s waarmee je complexe geometrieën kunt oplossen

+ deze programma’s lossen vaak de Navier-Stokes op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is viscositeit

A

dat is de mate waarin een fluïdum aan een schuifkracht weerstand biedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bij welke stoffen heb je viscositeit + hoe ontstaat het

A

viscositeit heb je bij zowel gassen als vloeistoffen en die ontstaat doordat lagen vloeistof of gas langs elkaar bewegen en wrijvingskrachten op elkaar uitoefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aan wat hebben de wrijvingskrachten bij vloeistoffen en gassen te wijten bij viscositeit

A

voor vloeistoffen zijn deze wrijvingskrachten te wijten aan cohesiekrachten en voor gassen door botsingen tussen moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke 2 definities van viscositeit zijn er

A

de dynamische of absolute viscositeit

de kinematische viscositeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

symbool voor dynamische of absolute viscositeit (2) + eenheden (3)

A

symbool: μ of η
eenheid: Pa*s = 1 Poiseuille = 1*10-2 centipoise (cP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de absolute viscositeit van water

A

μwater = 1 cP (bij benadering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de absolute viscositeit van lucht

A

μlucht = 1*10-2 cP (bij benadering)

17
Q

formule kinematische viscositeit + eenheid + wat is er speciaal aan het symbool

A

v = μ/ρ in m²/s

+ voor snelheid gebruiken we niet v maar u

18
Q

wat is 1 stoke

A

een andere eenheid voor kinematische viscositeit

1 stoke = 1*10-4 m²/s

19
Q

wat is het verschil tussen de Newtoniaanse en niet-Newtoniaanse fluïda

A

Newtoniaanse fluïda: μ is constant

niet-Newtoniaanse fluïda: μ is afhankelijk van de afschuifsnelheid

20
Q

welke 2 soorten fluïda heb je bij niet-Newtoniaanse fluïda + vb

A

dilatante fluïda: water en maizena

pseudoplastische fluïda: ketchup

21
Q

geef de grafiek van de Newtoniaanse en niet-Newtoniaanse fluïda

A
22
Q

hoe is de drukafhankelijkheid bij de dynamische en kinematische viscositeit bij vloeistoffen

A
23
Q

hoe is de drukafhankelijkheid bij de dynamische en kinematische viscositeit bij gassen

A
24
Q

hoe is de temperatuurafhankelijkheid bij de dynamische en kinematische viscositeit bij toenemende temperatuur bij vloeistoffen en gassen + grafiek

A
25
Q

hoe zijn de oorzaken van de viscositeit bij vloeistoffen en gassen beïnvloedt bij toenemende temperatuur

A
26
Q

van welke 2 dingen zijn laminaire en turbulente stroming afhankelijk + 1 symbool daarvoor

A

laminaire en turbulente stroming zijn afhankelijk van traagheidskrachten (stromingssnelheid) en viskeuze krachten (viscositeit) +

kengetal van Reynolds (dimensieloos)

27
Q

formule kengetal van Reynolds + benoem de delen + eenheden

A
28
Q

welke waardes kan Re hebben voor een cylindrische buis + uitleg

A

Re < 2000: turbulente stroming

Re > 4000: laminaire stroming

2000 < Re < 4000: overgangsgebied

+ er is geen scherp omslagpunt van laminaire naar turbulente stroming

29
Q

wat is het doel van de hydraulische diameter

A

bepalen van een “diameter” bij bv. niet cylindrische buizen of bv. bij een pijpenbundel

30
Q

formule hydraulische diameter (2)

A

bij cilinder is het de binnendiameter

31
Q

andere formule voor het Reynolds getal + benoem het deel

A

u is eigenlijk ugem

32
Q

wat is er speciaal bij ugem

A
33
Q

formule van wet van Bernoulli voor reële fluïda + benoem het deel

A
34
Q

hoe kan je best punt 1 en punt 2 kiezen bij de wet van Bernoulli

A
35
Q

formule weerstandshoogte of ladingsverlies + benoem de delen + uitleg

A

Ki = weerstandscoëfficiënt

+ tel alle weerstanden in de leiding met dezelfde diameter (en dus snelheid) op

36
Q

formule weerstandscoëfficiënt + benoem de delen

A

Kappendage vind je in tabellen