Hoorcollege 2 Flashcards

(33 cards)

1
Q

adaptatie vs. adaptiviteit

A

adaptatie = protomap, structuur brein staat vast
adaptiviteit = protocortex, brein kan zich aanpassen aan de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functie gliacellen

A

ondersteunen de neuronen. op hun plaats brengen en houden, voedingsstoffen toevoeren en afvalstoffen afvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verbindingen tussen neuronen

A

de spines van de dendrieten verbinden met de uiteinden van de axonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

elektrochemisch signaal

A

neurotransmitters zorgen voor excitatie (elektrische lading vuren naar volgende neuron) of inhibitie (volgende neuron laten stoppen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie myeline schede

A

vergroot de snelheid waarmee het signaal wordt getransporteerd. het is een wit vettig materiaal rond neuronale axonen en synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer vindt neurogenese en neuromigratie plaats?

A

voor de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat vindt plaats na de geboorte?

A

synaptogenese (meer verbindingen), myelinatie en netwerkvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel lagen heeft de cortex? wat doen de bovenste lagen en wat de onderste?

A

6 lagen. De bovenste lagen (eerste laag) bevatten vooral axonen en dendrieten voor verbindingen met andere delen van de hersenen, pyramide cellen en witte stof. De onderste lagen bevatten cellen, grijze stof maar ook axonen die naar subcorticale gebieden gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is het brein bij de geboorte gespecificeerd of niet?

A

Brein is grotendeels ongespecificeerd. Koppeling tussen structuur en functie is nog redelijk afwezig en voor verdere ontwikkeling afhankelijk van omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Structuur neurale buis

A

Bestaat uit drie lagen (embryonale disk). buitenste laag is ectoderm (huid en zenuwstelsel).
Begin van de buis groeien van binnenuit in verschillende hersensystemen. Uiteinde is ruggenmerg en wervelkolom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Neurulatie

A

neurale plaat (deel van de ectoderm) vouwt zich dubbel en vormt een buis = neurale buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is belangrijk voor de lage structuur van de hersenen?

A

Radius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ontstaan neuronen?

A

In de neurale buis worden neuronen en gliacellen geboren uit neuroblast- en glioblastcellen. Bepaalde neuroblasten producen bepaalde neuronen en hetzelfde geldt voor gliacellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

rol van gangliacellen bij migratie

A

genereren als touwladder. neuronen klimmen naar boven, naar de plek waar ze terecht moeten komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Twee typen migratie

A

Passieve migratie = nieuwe cellen duwen oude omhoog (outside-in)
Actieve migratie = nieuwe cellen klimmen over oudere cellen (inside-out)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ontstaat een verbinding tussen neuronen?

A

Co-activatie = twee neuronen die tegelijkertijd actief zijn vuren. co-activatie kan komen door spontane zelforganisatie of door input

17
Q

Tot welke leeftijd vindt synaptogenese plaats?

A

tot 4 jaar, maar langer in frontale gebieden. axonale groei en myelinatie is tot de volwassenheid

18
Q

Synaptische dichtheid in de eerste twee levensjaren

A

2x de synaptische dichtheid van die van volwassenen. Later vindt er snoei/pruning plaats (synaptische dichtheid neemt af doordat verbindingen afsterven)

19
Q

Waar begint myelinatie als eerst?

A

in de corticale en subcorticale hersengebieden voor waarnemnig en motoriek (achter), later in voor.
*achter naar voren, van onder naar boven.

20
Q

groei en snoei

A

gebeurt tegelijker tijd. je hebt nog op latere leeftijd synaptogenese, maar accent verschuift naar verval. ook metabolische processen (gebruik van glucose in de hersenen) daalt na de reductie van synaptische verbindingen.

21
Q

verschillen tussen hersengebieden (differentiatie). verticaal en horizontaal

A

verticaal = dikte en structuur van de 6 lagen. genetisch geprogrammeerd (protomap)
horizontaal = verschillen naar verbindingen binnen en tussen gebieden door input, vooral vanuit de thalamus. modulaire netwerkstructuur (intern sterk, extern zwak) (protocortex)

22
Q

Radiale migratiemodel van Rakic

A

verschillende neuroblasten leiden via migratie tot specifiek gelokaliseerde gebieden van groepen neuronen met dezelfde afstamming.

23
Q

tegenargumenten protomap

A
  • hersenstructuren veranderen door activiteit door bijvoorbeeld zintuigelijke input van de thalamus
  • input vanuit thalamus kan neurogenese versterken (celdeling versnellen)
  • een hersengebied heeft niet 1 specifieke taak. meerdere gebieden werken samen.
24
Q

twee tegengestelde ontwikkelingstrends (is het altijd van achteren naar voren, van onder naar boven?)

A
  • verbindingen van de thalamus (zintuigelijk, motorisch) met de cortext wel. dus eerst visueel en auditief (achter) en dan frontaal (voor)
  • bij neurogenese niet! eerst neurogenese en migratie frontaal en dan naar de achterliggende sensorische gebieden. Piek van synaptogenese is wel later bij frontale gebieden
25
voordeel neurogenese eerst frontaal
het frontale gebied krijgt de ruimte om zich te ontwikkelen tot coördinerende en sturende gebieden
26
wat doen de hersenen bij hersenletsel
ze zijn flexibel. een ander deel neemt het over. neuronen passen zich aan de nieuwe omgeving.
27
ontwikkelingen puberbrein
- voortgaande ontwikkeling van controlesystemen (EF) - complexere systemen voor complexer gedrag - seksuele rijping en andere hormoonhuishouding - opnieuw synaptogenese en verval
28
neuraal hergebruik
neuronen worden ook gebruikt voor taken die buiten hun eigen directe netwerk vallen. sommige voxels zijn bij vrijwel alle taken betrokken. voorbeeld VWFA: bij baby's gebruikt voor herkennen van gezichten maar neuraal hergebruik voor taal
29
vingerafdruk van een voxel
bij welke coalitie/netwerk/taken is een voxel betrokken
30
embodiment cognition
cognitie en lichaam gaan samen. eerste taal van het brein is een perceptie-actietaal
31
drie soorten netwerken
rooster netwerk = weinig globale integratie, lokale efficiëntie random netwerk = grote globale integratie, geen lokale efficiëntie small world netwerk = grote globale integratie, lokale efficiëntie (optimale padlengte)
32
selectiedruk netwerkvorming. twee tegenstrijdige tendensen
1. brein verbruikt veel energie. behoefte om netwerk efficiënter te maken voor minder en kortere paden 2. maar ook behoefte aan integratie van informatieverwerking in verschillende gebieden. druk om zoveel mogelijk van het netwerk in de communicatie te gebruiken
33
oplossing selectiedruk
small worldness = hubs, clusters en enkele lange verbindingen