Hoorcollege 4 - Ontwikkeling morele emoties Flashcards

(12 cards)

1
Q

Primaire emoties

A

Angst, blijdschap, walging, verrassing.

Voor deze emoties is geen zelfreflectie vereist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Secundaire emoties

A

Trots, schaamte, schuld, jaloezie, verlegenheid.

Deze emoties vragen om een zelfbewustzijn en een bewustzijn van anderen hun emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Morele emoties

A

Vallen onder secundaire emoties:
Spijt, schuld, schaamte
Spelen een rol in de morele ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarde van emoties

A
  1. Communicatie
  2. Sociaal succes
  3. Reflecteert kind zijn mentale en fysieke gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theoretische perspectieven emoties: biologisch perspectief

A

Basisemoties zijn universeel, en worden gereguleerd door autonomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Theoretische perspectieven emoties: Learning perspectief

A

De onderlinge verschillen tussen kinderen kunnen worden verklaard door het learning perspectief. Verzorgers hebben een andere manier van emoties laten zien, kinderen observeren die en imiteren ze vervolgens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Theoretische perspectieven emoties: functioneel perspectief

A
  1. Overleven en voltooien sociale doelen
  2. Geven van feedback
  3. Herinneringen zorgen voor gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontwikkelingspad emoties

A

Uiten primaire emoties: 1e levensjaar
Uiten secundaire emoties: 3e levensjaar
Herkennen primaire emoties: 3 jaar
Herkennen secundaire emoties: 4 jaar
Begrijpen van emoties: 3/4 jaar
Regulering van emoties: vanaf 0 jaar tot in de adolescentie
Tegenstrijdige emoties ervaren: vanaf 9 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Empathie ontwikkelingsstadia Hoffman

A

Rudimentary empathic responding: Baby huilt mee met andere baby’s.

Egocentric empathic responding: Kind wilt zelf getroost worden als ander kind huilt.

Quasi-egocentric empathic distress: Kind biedt specifieke hulp aan.

True empathic distress: Kind snapt de emoties van een ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Emotionele scripten

A

Kinderen maken schema’s, scripts waardoor ze emoties kunnen identificeren en voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prosociaal reasoning Eisenberg

A

Hedonistic reasoning: Je moet goed doen want dan krijg je materialistische beloningen.

Needs-oriented reasoning: Kind heeft zorgen over de ‘needs’ van een ander.

Empathic reasoning: Sympathieke reacties

Internalized reasoning: Rechtvaardigen prosociaal gedrag door interne waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vormen van empathie

A

Cognitieve empathie: Emoties van anderen begrijpen

Emotionele empathie: Meevoelen en meeleven met een ander.

Motor empathie: Het nabootsen van gezichtsuitdrukking, stem, houding ander,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly