Hoorcollege 8 - Invloed van Peers Flashcards
(9 cards)
Peers verschillen van familie bij socializen door:
Ze voldoen aan belangrijke behoeftes om erbij te horen.
Ze worden vaak verkozen boven andere opvoeding ‘agents’.
Ze beïnvloeden niet alleen sociale ontwikkeling maar ook cognitieve en psychologische ontwikkeling.
Ze dragen bij aan het vormen van een eigen identiteit/autonomie.
Invloed van opvoedingsstrategieën op peerrelaties
Autoritaire ouders – over het algemeen zetten deze adolescenten zich af van hun ouders, en voelen zich aangetrokken tot de peergroep om begrip en acceptatie te verkrijgen die ze van hun ouders niet krijgen. Dit komt doordat hun ouders de zoektocht naar autonomie niet accepteren.
Autoritatieve ouders – over het algemeen hebben deze adolescenten een goede relatie met de ouders. De adolescenten hebben amper het gevoel dat ze zich moeten afzetten of dat ze acceptatie van peers nodig hebben. Ze interacteren over het algemeen met peers met dezelfde waardes waardoor ze niet in aanraking komen met negatieve peerinvloeden.
Permissieve ouders - als adolescenten worden ze aangetrokken tot een peergroep waar ze ondersteuning en structuur vinden die ze van hun ouders niet krijgen omdat hun ouders geen regels opstellen.
Piaget stadia in verband met sociale cognitie peerrelaties
Preoperationele stadium (2-7 jr.) – Kinderen in dit stadium vinden het moeilijk om in de schoenen van een ander te staan, en kunnen daardoor amper bedenken van de peergroep van hen denkt.
Concrete operationele stadium (7-11 jr.) – Kinderen in dit stadium hebben een cognitieve verwaandheid, ze hebben een grote eigen dunk van hun cognitief vermogen. Omdat ze denken dat ze alles weten hebben ze vaak het gevoel dat ze de mening van anderen niet hoeven te achten.
Formele operationele stadium (vanaf 11 jr.) – Preadolescenten kunnen hun veronderstelde waarheden testen met feiten, daardoor is hun zelfverzekerdheid van het cognitief vermogen sterk verminderd. Preadolescenten hebben een sociaal bewustzijn wat leidt tot een ‘imaginairy audience’, ze geloven dat anderen net zo obsessief zijn over hun uiterlijk en gedrag als zij zelf. Ze geloven dat ze in het midden van de aandacht zijn, waardoor ze extra hard hun best doen om erbij te horen.
Vormen van spelen
Alleen – het kind speelt alleen en zelfstandig. Het kind is geconcentreerd op eigen spel en niet zo zeer op de kinderen om zich heen. Zie je vooral bij baby’s/peuters.
Toeschouwer – het kind kijkt toe hoe andere kinderen spelen en kan een gesprek aangaan met hen. 2-jarige doen dit vaak.
Parallel – het kind speelt alleen, maar met speelgoed waar anderen ook mee spelen, of speelt op een manier zoals de anderen dat ook doen. Parallel spelen is gewoon onder 2- en 3-jarigen, maar wordt minder als het kind ouder wordt.
Associatief – kinderen communiceren met elkaar, maar zonder enige ordening. De kinderen spelen net zoals andere kinderen, maar zijn eerder geïnteresseerd in communiceren met elkaar. Gewoon onder 3- en 4-jarigen.
Coöperatief – de activiteit is geordend en heeft vaak een doel. Wordt gezien bij kinderen vanaf 4 jaar.
Spelen op basis van activiteit
Imiterend spel – imitatie van een ander die speelt/iets voor doet.
Verkennend spel – het verkennen van mensen, objecten en communicatie.
Testen van spel – testen wat het kind kan, weet en mag.
Modelbouwen spel – het samenvoegen van voorwerpen/elementen uit ervaring in unieke manieren.
Vriendschappen op basis van leeftijd stadia
Vroege kindertijd (onder 4 jr.) – kortstondige speelmaatjes. Ze kunnen niet in de schoenen van een ander staan, en denken alleen aan wat ze van de vriendschap willen.
Vroege tot midden kindertijd (4-9 jr.) – ‘one-way assistance’ eenrichtingsvriendschap. Kinderen kunnen aangeven wat het verschil is tussen hun perspectieven en die van een ander. Maar vriendschap is gebaseerd op of een ander kind doet wat het kind wil.
Midden kindertijd (6-12 jr.) – ‘two-way, fair-weather cooperation’ wederzijdse samenwerking. Kinderen weten dat vriendschap bestaat uit geven en nemen. Maar vriendschap betekent beiden naar eigen interesses werken i.p.v. een gedeeld doel.
Middelbare kindertijd tot adolescentie (9-15 jr.) – intieme vriendschap. Vriendschappen staan op zichzelf en kunnen nu ook bestaan uit jaloersheid en bezitterigheid.
Adolescentie tot volwassenheid (12+) – autonome, interdepente vriendschappen.
Factoren die van invloed zijn op peer acceptatie
Biologische aanleg, sociaal-cognitieve vaardigheden, fysiek uiterlijk, opgaan in de menigte
Meting sociometrische status volgen Peery
Twee dimensies: Sociale preferentie (SP): hoe aardig een kind wordt gevonden. Sociale Impact (SI): hoe zichtbaar een kind is.
BAS en BIS
Kinderen die gemogen worden hebben veel BAS (Behavorial Acitivation System) en weinig BIS (Behavorial Inhibition System)