HS 4 Aarde Flashcards

(119 cards)

1
Q

Hoe is de aarde en dampring ontstaan?

A

AARDE: 4,5 miljard jaar geleden –> verdichting van een gas- en stofwolk = hete vloeibare bolvormige planeet
Vloeibaar –> scheiding tussen lichtere en zwaardere stoffen
Dieper = veranderende fysische en chemische eigenschappen –> concentrische opbouw van de aarde
DAMPRKING: vulkanen –> CO2- en H2O-damp
OCEANEN: H2O uit dampkring condenceert
EERSTE LEVEN: CO2 –> O2 –> aerobe organismen
==> eerste leven in de water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de opbouw van de aarde

A

diameter = 12 700 km / omtrek = 41 000 km
KERN - binnen + buitenkern
1. ijzer en nikkel
2. 2900 km diep
BINNENKERN
1. Vast
2. 1250 km dik
BUITENKERN
1. Hoge druk en T –> vloeibaar
2. 2200 km dik
AARDMANTEL
2900 km dik –> 80% volume
KORST = oppervlak
1. Dunner dan andere lagen
2. Drijft op vloeibare mantel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is aardmagintisme?

A

Binnenkern = vast + buitenkern = vloeibaar + aarde draait om as –> buitenkern spint om binnekern
==> magnetische veld rondom de aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ontstaat poollicht?

A

Aardmagnetisme beschermt de aarde tegen zonnenwind.
Zonnewind = geladen deeltjes die door zon worden uitgestoten –> worden afgebogen & aangetrokken door polen
–> dringen thv de polen de atmosfeer binnen met verhoogde snelheid
–> E vd deeltjes wordt ad atmosfeer overgedragen onder de vorm van licht
= lichtverschijnsel met schitterende kleuren dat enkel bij duisternis kan worden waargenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oceanische korst vs continentale korst

A

OCEANISCHE
1. 10 km dik
2. Zware gesteenten vb. basalt
CONTINENTALE
1. 30 km
2. Lichter materiaal - vb. graniet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Platentektoniek

A

Aardmantel is zeer heet –> convectiestromen
Convectiestromen = 1. warmtestroming vanuit de kern naar het opp.
2. ah opp. Koelt stroming terug af = horizontaal langs korst
3. Voldoende afgekoeld –> stroming daalt terug naar kern
4. terug naar stap 1.
==> plantentektoniek = verschuiving van de aardplaten
Aardplaten = grote lossen stukken aardkorst die drijven op onderliggende lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Continentendrift

A

WIE? Alfred Wegener
WAT? Vroeger zaten alle continenten aan elkaar = Pangea
–> Pangea in stukken op broze plekken in de aardkorst
–> uit elkaar bewogen agv plantentektoniek
ARGUMENTEN
1. Oostkust Zuid-Afrika & westkust Afrika –> passen in elkaar
2. Overeenkomsten in gesteentelagen en fossielen aan beide zijden Alantische oceaan
3. Convectiestromen –> theorie werd aannemelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Orogenese

A

Vorming van geberten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Divergerende platnen

A

= uit elkaar bewegen
–> vormen nieuw gesteente = magna komt aan het opp. en stolt
= oceaanruggen + aarbevingen + vulkanen
vb. Mid-Atlantische rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Convergerende platen

A

= naar elkaar toe bewegen
1. oceanische plaat + continentale plaat
–> O gaat onder C = subductie
= troggen (= verdiepingen langs de rand van de C) + aardbevingen en vulkanen
vb. Andesgebergte
2. Continentale plaat + Continentale plaat
–> 2 even zware platen worden opgeduwd
= gebergte
vb. Alpen en Himalaya gebergte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transverale platen

A

= langs elkaar bewegen
–> wrijvingen –> aardbevingen
vb. St.-Andreasbreuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vulkaan

A

Gat in de aardkorst, waardoor gesmolten gesteente en andere materialen naar opp. komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Magma

A

Vloeibaar mantel-materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Lava

A

Maga die aan het opp. komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontstaan vulkanen

A
  1. Scheur in de aardkorst agv platentektoniek
    vb. vulkanen Sicilië, Ring of Fire (subductiezone)
  2. Zwakke plek in de aardkorst –> GEEN gevolg van plantentektoniek
    Hotspot
    vb. vulkanen Hawaii , Ijsland, Yellow stone park
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hotspot

A

= Plaats boven een kolom heet inwendig materiaal
Magma brandt door de aardkorst op een zwakke plek en borrelt omhoog
–> plaat beweegt over hotspot ==> onstaan verschillende vulkanen op 1 rij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geiser

A

Warmwaterbron –> spuit met tussenpozen water en stoom de lucht in
Komt voor bij een hotspot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Indeling vulkanen obv vorm

A
  1. Spleetvulkaan
  2. Schildvulkaan
  3. Koepelvulkaan
  4. Slakkenkegel
  5. Samengestelde vulkaan
  6. Calderavulkaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Indeling vulkanen obv activiteit

A
  1. Dode of uitgedoorde vulkaan
    = aardkorst is dichtgegroeid
    vb. Kilimanjaro in Tanzania
  2. Slapende vulkaan
    = lange tijd (enkele eeuwen) geen activiteit –> onverwachte uitbarsting is mogelijk
    vb. Haleakala op de Hawaii-eilanden
  3. Actieve vulkanen
    = hooguit enkele jaren zonder activiteit
    vb. Etna in Sicilië
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Aardbeving

A

Druk langs 2 bewegende platen neemt langszaam toe –> drukt wordt te groot –> stukken aardkorst breken
==> beving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Naschokken

A

Kleinere bevingen enkele uren tot dagen na de eerste beving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Oorzaken aardbevingen

A
  1. Platentektoniek
  2. Vulkanische activiteit
  3. Instorting holte kalksteenformatie of mijnen
  4. Metorietinslagen
  5. Menselijk ingrijpen
    vb. bodemdaling door winning van aardgas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Tsunamie

A

= vloedgolf
Gevolg van een zeebeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hypocentrum en epicentrum

A

Hypocentrum = vertrekken van de aardbeving
Epicentrum = plaats aan het opp. boven hypocentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Schaal van Richter
Schaal voor sterkte van een aardbeving 1. Zeer lichte aarbeving --> geen schade 5. Lichte aardbeving --> schoorstenen breken, leidingen lekken 9. Zeer zware aardbeving --> niets blijft overeind, rotsen breken , veel aardverschuivingen
26
Zeebeving
Aardbevingen die ontstaan onder de zeespiegel
27
Waar komen aardbevingen het meeste voor?
1. Rondom Grote Oceaan 2. Middenllandse-zeegebied 3. Himalaya en Indonesië
28
Rivier
Min of meer natuurlijke waterstroom
29
Oceanische rivier
Eindigen in zee of oceaan
30
Continentale rivier
Eindigen in meer, moeras of woestijn
31
Beek
Kleine rivier
32
Stroomgebied
Totale omringende gebied waarbinnen het overtollige water via die ene rivier wordt afgevoerd.
33
Waterscheiding
Scheidingslijn tussen 2 stroomgebieden
34
Linker en rechter oever
Te bepalen als je in de richting van de monding kijkt
35
Meanderende rivier
1 stroomgeul die kronkelt maar weinig veranderd qua breedte
36
Holle oever
Oever wordt ondergraven (= erosie) omdat snelheid daar het hoogste is.
37
Bolle oever
Over waar meegevoerd materiaal kan bezinken (=sedatie) door lagere snelheid
38
Erosie
Oever wordt ondergraven.
39
Sedatie
Materiaal kan bezinken
40
Vlechtende rivier
Meerdere stroomgeulen --> vlechten door elkaar + verschuiven vb. rivier in berggebieden
41
Rivierdelta
Meerdere geulen zonder te vlechten
42
Delta-monding
Stelsel van aftakkingen voordat een rivier in de zee of groot meer uitmondt.
43
Onstaan rivier
1. BOVENLOOP Dun straaltje water hoog in de bergen of heuvels. Smal --> sterke stroming 2. MIDDENLOOP Regenwater uit omringende gebieden (=stroomgebied) vervoegen het straaltje Breder wordende waterloop --> zand, klei en puin ==> uitscheuren rivierbedding --> stroming vertraagt 3. BENEDENLOOP Brede vlakte naar zee of oceaan
44
Bronnen van een rivier
1. Regenwater of smeltwater 2. Ondergrondse bronnen 3. Gletsjer in bergstreken
45
Gletsjer
Ijsrivier Heel veel sneeuw --> door druk wordt onderste sneeuw samen gedrukt tot ijs. Ijs is zwaar --> stroomt langzaam de berg af Bovenaan wordt nieuw ijs gevormd uit vers gevallen sneeuw.
46
Uit welke lagen is de atmosfeer opgebouwd?
1. Troposfeer Tropopauze 2. Stratosfeer Stratopauze 3. Mesosfeer Mesopauze 4. Thermosfeer of ionosfeer
47
Kenmerken Troposfeer (4)
1. Polen - 8 km / evenaar - 17 km dik 2. Luchtdruk op zeeniveau = 1013 hPa (=1 atm) 3. Afname temperatuur = 6,5°C / 1000m stijging 4. In deze laag speelt het weer af
48
Kenmerken Stratosfeer (4)
1. 15km tot 50 km 2. Zelfde luchtsamenstelling als troposfeer 3. Ijler dan troposfeer 4. Bevat de ozonlaag
49
Kenmerken Mesosfeer (2)
1. 60 km tot 80 km 2. Temperatuur daalt terug
50
Kenmerken Thermosfeer (2)
1. Buitenste laag 2. Wordt beïnvloed door zonnewind
51
Bescherming en bedreiging ozon
STRATOSFEER Beschermt het leven tegen schadelijke ultraviolet zonlicht (UV) --> kan huidkanker veroorzaken. TROPOSFEER Schadelijk voor gezondheid in combi met zonlicht en luchtvervuiling --> irritaties ad ogen, astma, migraine, allergieën
52
Het gat in de ozonlaag WAT, WAAR, HOE
WAT Verdunning in de ozonlaag WAAR Vooral zuidpool, minder boven Europa HOE Aantasting door choolhoudende waterstoffen
53
Het gat in de ozonlaag & klimaatverandering
Ozon = broeikasgas --> niet de belangrijkste oorzaak voor klimaatverandering MISVERSTAND Gat (verdunning) in de ozonlaag --> zonnenstralen kunnen aarde makkelijker opwarmen CORRECT Klimaatverandering --> troposfeer warmer --> stratosfeer kouden ==> ozon wordt makkelijker afgebroken Herstal 'gat' wordt dus vertraagd
54
Weer
Toestand van de troposfeer voor een bepaald gebied voor een korte duur vb. aantal uren zonneschijn, temperatuur, luchtvochtigheid, neerslag, luchtdruk, windrichting en windsnelheid
55
Klimaat
Gemiddelde weerstoestand over een langere tijd (= 30 jaar).
56
Weerstations België
Ukkel (KMI = Koninklijk Meteorologisch Instituut) Wezembeek-Oppem Zaventem --> metingen en verwerkingen verstuurd naar de wereld
57
Onderdelen van een weerstation (8)
Thermometer --> themperatuur Hygrometer --> luchtvochtigheid Barometer --> luchtdruk Anemometer --> windsnelheid Windvaan --> windrichting UV meter --> hoeveelheid UV straling Zonneschijnmeter --> aantal uren zonneschijn Pluviometer/regenmeter --> hoeveelheid neerslag
58
Isotherm
Lijnen op een kaart die plaatsen met dezelfde temperatuur verbinden
59
Isohyeten
Lijnen op een kaart die plaatsen met eenzelfde gemiddelde neerslag verbinden
60
Isobaren
Lijnen op een kaart die plaatsen met een gelijke luchtdruk met elkaar verbinden
61
Anticyclonen
Gesloten isobaren met kernen van hoge druk
62
Cyclonen
Depressies Gesloten isobaren met kernen van lage druk
63
Wiggen
Tongvormige uitlopers van anticyclonen
64
Voren
Uitlopers van cyclonen
65
Fronten
Contactvalkken dussen luchtmassa's met verschillende temperatuur Warmtefront --> lijn met halve bolletjes Koudefront --> lijn met driehoekjes
66
Weer bij hoge druk
Zonnig en rustig Wind draait in wijzerszin rondom de kern van hoge druk Geen wolken --> lucht daalt en dichter bij de aarde warmt ze op Isobaren ver uit elkaar --> rustig weer
67
Weer bij lage druk
Bewolking en neerslag Wind draait in tegenwijzerszin rondom een lagedruk-kern Wolkenvorming en neerslag Isoberen dicht tegen elkaar --> storm
68
Nauwkeurigheid weersvoorspelling
Weercomputer combineren veelheid aan info Grote zekerheid --> 24 uur vooruit Min of meer betrouwbaar --> max. 1 week
69
Waterkringloop
1. Zee / oceaan 2. Door de warmte verdampt het oppervlakte water. Water wordt gasvormig en stijgt op in de atmosfeer --> vormt wolken. 3. Door de wind worden de wolken meegevoerd over het water en land inwaarts. 4. In de atmosfeer is het kouder waardoor de wolken (waterdamp) condenseren en het water terug de vloeibare vorm aanneemt en neervalt op de aarde. 5. Water op het aardoppervlakt verzamelt zich in rivieren en stroomt op die manier terug naar de zee/oceaan.
70
Condenseren
Doordat waterdamp (gasvormig) afkoelt, neemt het terug de vloeibare vorm aan.
71
Ontstaan wolk
Hoger in de atmosfeer wordt het kouder en zal de waterdamp condenceren. Eerst op het opp van kleine stofdeeltjes --> miniscule waterdruppels die zweven
72
Onstaan regen
Miniscule waterdruppels in een wolk botsen tegen elkaar en vormen 1 grote waterdruppel. Als de druppels te groot en zwaar worden --> vallen naar beneden.
73
Ontstaan sneeuw
Zie ontstaan regen Als het heel koud is, vormen de waterdruppels ijskristallen = sneeuw
74
Ontstaan hagel
Ontstaan bij sterk stijgende luchtstromen --> regendruppels worden in de wolk omhoog geblazen en bevriezen Grote hagelstenen vallen naar beneden Kleine en lichte hagelstenen worden opnieuw naar boven geblazen en krijgen een nieuw laagje ijs (100den keer)
75
Cumulus wolk
Ziet er wattig uit Op een mooie zomerdag
76
Startus bewolking
Vlak en bedekt de ganse lucht Hangt laag Nat weer
77
Cirrus bewolking
Veertje Zeer hoog --> meer ijskristallen dan waterdruppeltjes
78
Nimbus
Donkere regenwolk
79
Orkaan
Cycloon of tyfoon 1. Groot gebied (> 500 km) --> beweegt traag 2. Erg slecht weer --> plaatselijk veel regen --> overstromingen 3. Hevige winden rond de orkaan --> > 117 km/h
80
Tornado
Wervelwind of windhoos 1. Klein, lokaal weerverschijnsel (10m tot 1 km) 2. Groot temperatuurcontrast tussen de lucht aan de grond en lucht op hoogte van 10 km --> slurf die alles opzuigt. 3. Grote windsnelheden = > 400 km/h
81
Tropische klimaat
1. Ten noorden en ten zuiden van de evenaar 2. Temp. tijdens de koudste maand > 18°C 3. Dichtbegroeide gebieden met tropisch regen- en oerwouden --> zeldzame planten- en dieren soorten --> veel zuurstof = longen van de aarde
82
Woenstijnklimaat
1. Zeer droog, bijna nooit regen 2. Temp. overdag = 25°C - 45°C / 's nacht = < 0°C 3. Woestijnen in Afrika, Arabië, Australië en op hoog gelegen droge vlaktes 4. Droog en onvruchtbaar --> zand en rotsen ==> Weinig mensen
83
Middellandse zee klimaat
1. Rond de Middellandse Zee 2. Zomer = heet en droog / winter = warm en nat --> populaire zonvakantiegebieden. 3. Veel landbouw en toerisme --> levensstandaard niet zo hoog
84
Zeeklimaat
1. Kleine temperatuursverschillen Zomer = koel water --> wind neemt temperatuur mee landinwaarts Winter = warm --> water koelt af, vaak hogere temperatuur dan de lucht --> wind neemt warmte opnieuw mee landinwaarts 2. Regelmatig neerslag ==> Goed klimaat om in te wonen + landbouw
85
Landklimaat
1. Grote temperatuursverschillen Zomer = heet / Winter = koud 2. Hele jaar door regen ==> goed om in te wonen + landbouw
86
Poolklimaat
1. Hoog in de bergen & noordelijkste en zuidelijkste punten van de aarde 2. Temperaturen onder het vriespunt. --> ijs en sneeuw ==> onbewoond
87
Klimatogram
Toont temperatuur- en neerslagverloop op een bepaalde plaats Rode lijn = temperatuurcurve Blauwe staven = maandneerslag Droge maand = neerslagkolom blijft onder de temperatuurcurve Natte maand = neerslagkolom is even hoog of hoger dan temperatuurcurve.
88
Natuurlijk vs versterkende broeikaseffect
NATUURLIJK 1. Zonnestralen komen atmosfeer binnen 2. Deel zonne-energie wordt omgezet in warmte / ander deel wordt meteen teruggekaatst 3. Deel van warmte wordt terugekaatst in de atmosfeer 4. Deel van de teruggekaatste warmte wordt tegengehouden door broeikasgassen --> zonder broeikasgassen temp. = -18°C ipv 13°C tot 18° VERSTERKT Extra broekasigassen in atmosfeer door verbrandig van fossiele brandstoffen --> versterking van het broeikaseffect.
89
Broeikasgassen
CO2, methaan (CH4), lachgas (N2O), fluorbevattende gassen, ozon (O3) en waterdamp Waterdamp --> warmere atmosfeer houdt meer water vast ==> versterkt opwarming die veroorzaakt wordt door andere gassen
90
Fossiele brandstoffen
Koolstofverbindingen die ontstaan uit resten van plantaardig en dierlijk leven van miljoenen jaren uit. CO2 werd opgeslaan in de bodem en kwam dus niet in de lucht terecht --> komt nu vrij door verbranding. Vb. aardolie, aardgas en steenkool.
91
Klimaatverandering
Opwarming van de aarde EN veranderde regenpatronen, verschuiving van de seizoenen, smelten en uitbreiden ijskappen, stijgen zeespiegel, veranderende zeestromig en heftigere orkanen ==> regionale klimaten zijn sterk met elkaar verbonden
92
Klimaatverandering - nieuw?
635-850 miljoen jaar geleden --> aarde verschillende keren bijna bevroren = sneeuwbalaarde 70-50 miljoen jaar geleden --> aarde tropisch warm ==> Tijdschaal belangrijk: * laatste 200 jaar --> stijging van de temperatuur * laatste miljoenen jaren --> stijging valt in het niets ==> warme en koude periodes wisselen elkaar af Klimaatverandering is voor aarde geen onoverkomelijk probleem --> kan de mens zich snel genoeg aanpassen?
93
Factoren die het klimaat beïnvloeden
1. ZON = dominante oorzaak van temperatuursfluctuaties 2. VULKAAN --> lava, as EN gassen Gassen (met zwavel) --> koelen aarde af 3. GOLFSTROOM = transport warm water naar Noord-Atlatisch gebied --> verwarming Europa = Europa is warmen dan andere plaatsen op dezelfde breedtegraad (vb. New York vs Rome) 4. MENS --> IPCC: invloed 5x groter dan zon Toename van de broeikasgassen --> verbranding fossiele brandstoppen
94
IPCC
Intergovernmental Panel on Climate Change Opgericht door VN Verenigd wetenschapers
95
Gevolgen klimaatverandering
1. Extreme weerfenenen vb. zware stormen, droogte, ... 2. Onstabiele seizoenen --> gevolgen landbouw, fauna en flora 3. Zeepeil stijgt --> bedreiging voor wie aan de kust woont 4. Gletsjers (en sneeuwlagen) smelten --> waterbevoorrading komt in gevaar ==> gevolgen vooral te voelen in het Zuiden (dragen het minste bij!) ==> klimaatvluchtelingen en bedreiging biodiversiteit
96
Kantelpunt
Een relatief kleine verandering heeft relatief grote gevolgen. Zetten een versnelde klimaatverandering in gang. Vb1. afsmelten van de Noordpool --> ijs reflecteerd meer zonlicht dan land of water --> minder ijs dus meer zonlicht geabsorbeerd --> extra opwarming --> nog meer ijs smelt Vb2. afsmelten permafrost (gans jaar bevroren bodem) --> organische materiaal opgeslagen in de permafrost komt vrij --> afgebroken door micro-organismen --> CO2 en CH4 komt vrij = broeikasgassen --> meer opwarming van de aarde --> meer afsmelten van de permafrost.
97
Duurzame ontwikkeling
Genoeg, voor altijd en voor iedereen TIJD-dimensie: wat we nu doen, heeft gevolgen voor later RUIMTE-dimensie: wat we hier doen, heeft gevolgen voor elers op de wereld Natuur, grond- en hulpstoffen EN sociaal, economisch en milieuaspecten Maw. Wie het meeste uitstoot moet de meeste inspanningen leveren. Mensen die het minst schuldig zijn, ondervinden de grootste gevolgen.
98
5P's van duurzame ontwikkeling
Planet People Prosperity = leven dat ontplooiingskansen biedt Partnership = vernieuwe mondiale solidariteit waar iedereen aan meedoet opdat niemand achterblijft Peace = vrij van angst en gewed
99
EDO
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling Het leren denken over en werken aan een leefbare wereld, nu en de toekomst voor onszelf hier en voor andere elders op de planeet
100
5 EDO principes
1. Overbrengen van nieuwe kennis effecten en gevolgen van problemen + oorzaken, visies en strategieën om het anders aan te pakken 2. Bevorderen van systeemdenken = problemen situeren in hun context/groter geheel 3. Waardenontwikkeling Hoe willen we de wereld voor toekomste generaties achterlaten? --> keuzes maken, weloverwogen beslissingen nemen 4. Omgaan met emoties Emoties verbonden met denken, beslissen en handelen ==> moeten erkennen zodat we ze kunnen gebruiken om dieper inzicht te krijgen in problemen en situaties 5. Actiegerichtheid Doelgroep aanzetten tot weloverwogen actie *vanuit gegronde visie * Rekening houden met alternatieven * Aandacht voor waarden en emoties
101
Voorbeelden maatregelen
1. Alternatieve energie = kernenergie Geen CO2 vrij MAAR gevaarlijk nucleair en radioactief afval 2. Hernieuwbare energie --> natuurlijke bronnen (zon en wind) 3. Meer bos --> omzetten van CO2 in O2 Ontbossing, degradatie en bosbranden tegengaan. 4. Zuiniger met energie omgaan --> minder broeikasgassen vb. LED-lampen, woning isoleren, minder het vliegtuig nemen, fiets/te voet gaan 5. Klimaatvriendelijke voeding = lokaal & seizoensgebonden, beperkte vleescomsumptie.
102
Protocol van Kyoto
1997 - Kyoto Regeringen van veel landen (oa. België) erkennen dat de mens verantwoordelijk is voor klimaatopwarming EN verantwoordelijkheid moet nemen. Protocol = uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer moet verminderen. Voor BE: 2008-2012 7,5% lager dan 1990 --> vertaald in maximaal toegelaten hoeveelheid emissies. * emissie broeikasgassen reduceren * aankopen bijkomende emissierechten in het buitenland = schone lucht kopen
103
Post-Kyoto
2012 Kyotoprotocol afgelopen --> klimaatconferentie in Doha Kyotoprotocol verlengen tot 2020 en als leidraad nemen voor het reduceren van de broeikasgassen. Voor BE: tegen 2020 15% minder uitstaat.
104
COP21
2015 - Parijs 195 landen Bindend en bilijk mondiaal klimaatakkoord: 1. Temp. Stijging onder 2°C + streven naar een max. stijging van 1,5°C 2. verhogen capaciteit van landen om zich aan te passen ad klimaatopwarming en klimaatweerbaarheid genereren. 3. transitie naar koolstofarme maatschappij 4. klimaatfinanciering consitent maken --> Gemeenschappelijk belangen voor ontwikkelde landen en groei- en ontwikkelingslanden = elk land stelt zijn doelstelling 'bottum-up', op eigen maat moet opstellen. Voor BE: (binnen afspraken EU) tegen 2030 35% minder broeikasgassen
105
COP26
2021 - Glasgow Verder werken ad afspraken van COP21
106
Geo-engenering
Grootschalig en doelbewust ingrijpen in het klimaatsysteem omdat conventionele maatregelen onvoldoende zullen zijn. 1. blokeren of temperen van inkomend zonlucht met direct koelend effect vb. refelctie van zonlucht voordat het id atmosfeer komt adhv ruimtespiegels of zonnezeilen 2. CO2 uit de atmosfeer halen en opstaal in zee of land zodat broeikaseffect verminderd vb. verbetering watertransport tussen hogere en diepere lagen van de oceaan met vertikale buizen --> oceaan kan zo meer CO2 opnemen. vb. verkolen van plantaardig materiaal en begraven restproducten --> opgeloten CO2 (id biomassa) komt bij afsterven niet meer vrij
107
Landschap
1. Beeld van een deel van het aardoppervlak dat we kunnen waarnemen en ervaren. 2. Deel van de ruimte dat zich uitstrekt van de standplaats van de waarnemer en de horizon
108
Natuurlandschap
Landschap waar natuur overheerst, nauwelijks elementen van de mens te zien vb. oerwouden, hooggebergten of woestijnen
109
Cultuurlandschap
Landschap waar menselijk-economische elementen (vb. Huizen, sproorwegen, weilanden, …) overheersen
110
Reliëf
Verschillen in het oppervlak
111
Hellingsvlak
Deel van het grondoppervlak dat dezelfde helling heeft
112
Kniklijn
Overgang tussen 2 hellingsvlakken
113
Hoogte
Hoeveel meter een plaats boven de zeespiegel ligt.
114
Hellingsgraad
Hoogteverschil op 100m, uitgedrukt in %
115
Horizon
Gezichtseinder, waar lucht en aardoppervlak elkaar schijnbaar raken. Golvend, effen of kantig
116
Vlakte
Reliëfvorm * rechte of nauwelijk hellende horizonlijn * zwakke hellingen * kleine hoogteverschillen * geringe dalinsnijdingen = rivieren vloeien nagenoeg gelijk met het omgeven land
117
Plateau
Reliëfvorm * rechte of nauwelijks hellende horizonlijn * op het bovenvlak zijn de hoogteverschillen klein en hellingen zwak * rivieren zijn duidelijk ingesneden tov het bovenvlak: helling op de dalflanken zijn stijl + groot hoogteverschil
118
Heuvellandschap
Reliëfvorm * golvende horizonlijn * matige tot steile hellingen * plaatselijk al vrij grote hoogteverschillen
119
Gebergte
Reliëfvorm * kantige horizonlijn * zeer steile hellingen * grote hoogteverschillen tussen top en dal