Intake/Anamnese Flashcards

(32 cards)

1
Q

Volledig stappenplan

A

🩺 Stappenplan Consult Intake & Anamnese

1. Hygiëne & Houding
- Handhygiëne:
- Houding: Empathisch, rustig tempo, betrokken houding, oogcontact behouden, aandachtig, uitnodigend in intonatie, gebaar en oogcontact

2. Begroeting & Contactopbouw
- Verbaal = eigen naam + naam patiënt: Stel jezelf voor, noem de naam van de patiënt. Vb.: “Goedemorgen, ik ben [je naam], geneeskundestudent. Mag ik uw naam even vragen?”
- Non-verbaal = aankijken + uitnodigen: Maak oogcontact, glimlach, open houding. Zorg dat je uitnodigend overkomt.

3. Intake
3.1 technieken: open vragen, ingaan op non-verbaal gedrag, adequate gevoelsreflecties, vertel?

3.2 Vraag: wat kan ik voor u doen? (Nog andere klachten?)

3.3 Intake – Vraagverheldering + ICE
- Gebruik het ICE-model:
- Ideeën: Wat denkt de patiënt dat er aan de hand is?
- Conzern: Waar maakt de patiënt zich zorgen over?
- Expectaties: Wat verwacht de patiënt van jou/het consult?
- Tip: Vat samen en check of je de hulpvraag goed begrepen hebt. Vb.: “Als ik het goed begrijp, komt u vooral omdat… Klopt dat?”

3.4. Goede vraagformulering (hertalen vraag van de patiënt)
Door samen te vatten en bevestiging te vragen: “Begrijp ik goed dat…?”

3.5. Toetsen van de vraagformulering

4. Consultplan opstellen => afgestemd op patiënt
- Geef kort aan wat je gaat doen. Vb.: “Ik stel voor dat ik eerst wat vragen stel over uw klachten, en daarna nog wat bijkomende dingen bespreek zoals medicatie of levensstijl.”
- Overgangen: Maak duidelijke overgangen tussen intake en anamnese (“Ik ga nu wat meer gerichte vragen stellen over uw klachten.”)

5. Anamnese – Klachtgerichte vragen
- Waar? Locatie van de klacht
- Wanneer? Begin, verloop
- Kwaliteit? Stekend, zeurend, etc.
- Kwantiteit? Ernst, intensiteit
- Verzacht/verergert?
- Andere symptomen?

Tip: Begin met open vragen (“Kunt u eens vertellen wat er aan de hand is?”) → daarna concreet maken.

6. Bijkomende domeinen bevragen
- Psycho-sociaal: Werk, gezin, stress, impact op dagelijks leven
- Abusus: Alcohol, drugs, roken
- Medicatiegebruik
- Familiale en medische VG

7. Goede technieken toepassen
- Vraagtechniek: Open → gesloten, geen suggestieve vragen, niet te veel tegelijk.
- Actief luisteren: Knikken, parafraseren, doorvragen bij onduidelijkheden.
- Gevoelsreflectie: Toon begrip (“Ik hoor dat het u echt bezighoudt, dat lijkt me lastig.”)
- concretiserende vragen
- 1 vraag tegelijk
- adequaat gebruik vaktaal
- luisteren naar antwoord + erop in gaan

8. Afronden (optioneel in dit station)
- Indien van toepassing: Geef aan dat het consult bijna afgerond is.
- Vraag of er nog iets is dat ze willen toevoegen.

Rode vlag: geen ruimte voor patiëntenperspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zeg je bij de start van het consult?

A

Je stelt jezelf voor met naam, vraagt naar de naam van de patiënt, kijkt vriendelijk en hebt een open houding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is belangrijk bij non-verbale begroeting?

A

Oogcontact, glimlach, uitnodigende houding, rustig tempo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor staat het ICE-model?

A

I = Ideeën, C = Concerns (zorgen), E = Expectations (verwachtingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe toets je of je de hulpvraag goed begrepen hebt?

A

Door samen te vatten en bevestiging te vragen: “Begrijp ik goed dat…?”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zeg je om structuur te geven na de intake?

A

“Ik stel voor dat ik eerst wat vragen stel over uw klachten en daarna enkele bijkomende dingen bespreek zoals medicatie of levensstijl.”

Dan stel ik voor dat ik nu wat bijkomende vragen stel om een beter idee te krijgen van wat er aan de hand is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de klassieke dimensies van een klacht?

A

Waar, Wanneer, Kwaliteit, Kwantiteit, Verergerend/verzachtend, Andere symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welke volgorde stel je je vragen idealiter?

A

Van open naar gesloten vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke extra domeinen moet je bevragen buiten de klacht zelf?

A

Psycho-sociaal, medicatie, (ab)usus, familiaal/medische voorgeschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom is psycho-sociaal belangrijk in een anamnese?

A

Het toont de impact op het dagelijks leven en helpt de patiënt als geheel te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 3 goede vraagtechnieken.

A

Enkelvoudige vragen, geen suggestieve vragen, concretiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent actief luisteren in een consult?

A

Ingaan op wat gezegd wordt, samenvatten, doorvragen, non-verbaal betrokken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe toon je empathie in het gesprek?

A

Gevoelsreflecties (“Dat lijkt me lastig”), rustige toon, open houding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doe je bij afronden?

A

Vraag of de patiënt nog iets wil toevoegen en licht eventueel toe wat er volgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat mag je zeker niet vergeten?

A

Handhygiëne – vóór en/of na lichamelijk contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat kenmerkt een goede algemene indruk tijdens het consult?

A

Structuur, empathie, rustige toon, aandacht voor patiënt, logisch verloop.

17
Q

Overzicht Anamnese

A
  1. ICE
  2. Huidige klachten
    ▪ Lokalisatie
    ▪ Tijd: Sinds wanneer, continu <>episodisch,…
    ▪ Karakter
    ▪ Invloed: Positief en negatief beïnvloedende factoren
  3. Ziektegeschiedenis
    ▪ Waarmee behandeld + Evolutie
  4. Sociale anamnese
    ▪ Beroep
    ▪ Sport
    ▪ Thuissituatie
  5. Medische Anamnese
    ▪ Andere klachten, summiere systeemanamnese (=> algemeen, orgaan)
    ▪ Risicofactoren
  6. (Familiale) VG: medicatie, operaties/ziekenhuisopnames, allergiën
18
Q

Beweging

A
  • Inflammatoire pijn >< Mechanische pijn
  • Acuut >< Chronisch
  • Polyarticulair >< Monoarticulair
19
Q

Altijd navragen bij musculoskeletale problemen

A

 Nachtelijke pijn? (Inflammatoir?) – reumatische pijn vaker s’nachts
o Bij tumor ook vaak nachtelijke pijn
 Pijntoename bij hoesten, niezen en persen? (Duraal?) — verhoging intra-abdominale druk → trekken aan door trekken aan longitudinaal ligament → druk op discus hernia
o Als niet het geval → bijna zeker dat er geen hernia is
o Ook als beeld op MRI hernia niet meer actueel als geen pijntoename met hoesten/niezen/persen
o ! Chiropractor probleem
 Pijntoename bij langdurig aanhouden van dezelfde houding (lang staan, lang zitten, lang liggen)? Beter in beweging? (Ligmentair?)
o Beter in beweging → ligamentair probleem – vaak hypermobiel (osteologisch oké, ligamentair niet probleem; syndroom Elhers-Danlos)

20
Q

Oog anamnese

A
  • Visusdaling, acuut/chronisch
  • Roodheid
  • Pijn of irritatie
  • Dubbelzien = diplopie
  • Pupilabnormaliteiten
  • Kind met amblyopie of strabisme
    Oculair
  • CLB, leger, andere kleuringen
  • Bril
  • Operaties
  • Medicaties
    Familiaal
  • Oculair
  • Systemisch
    Systemisch
  • Internistisch
  • Chirurgisch
  • Allergie
  • Medicatie
21
Q

Pijn anamnese hulp

A

Letter Betekenis
S Site (waar?)
O Onset (begin, plots/geleidelijk?)
C Character (aard van de pijn)
R Radiation (uitstraling?)
A Associations (begeleidende symptomen)
T Timing (wanneer, hoe lang, frequentie)
E Exacerbating/relieving factors
S Severity (ernst, pijnscore)

22
Q

Pijn anamnese onderdelen

A

🔹 1. Lokalisatie
Waar zit de pijn precies?
Straalt de pijn uit?
💡 Tip: Laat de patiënt aanwijzen.

🔹 2. Begin en verloop
Wanneer is het begonnen?
Plots of geleidelijk?
Is het continu of komt het in aanvallen?
Verandering sinds de start?
🔹 3. Kwaliteit van de pijn
Hoe voelt de pijn aan?
Stekend, drukkend, zeurend, brandend, krampend…
🧠 Tip: Let op beschrijvingen die kunnen wijzen op zenuwpijn (brandend, tintelend) vs. viscerale pijn (drukkend, krampend).

🔹 4. Intensiteit
Hoe erg is de pijn op een schaal van 0 tot 10?
Hoe beïnvloedt het dagelijkse activiteiten?
🔹 5. Verergerende/verzachtende factoren
Wat maakt het erger? (bv. beweging, stress, eten)
Wat helpt? (bv. rust, medicatie, houding)
🔹 6. Begeleidende symptomen
Misselijkheid, zweten, koorts, vermoeidheid?
Andere klachten die erbij horen?
🔹 7. Impact op functioneren en psyche
Slaap, werk, stemming, sociaal functioneren
Angst of zorgen over de oorzaak?
🔹 8. Eerdere episodes & behandeling
Heeft u dit al eerder gehad?
Wat werd er toen gedaan? Hielp dat?
🔹 9. Medicatiegebruik
Wat neemt u momenteel tegen de pijn? (en helpt het?)
Andere medicatie?

23
Q

Hoofdpijn

A

Aard: stekend, drukkend, kloppend?
Locatie: éénzijdig of diffuus?
Duur & frequentie
Aura? Visusstoornissen?
Medicatiegebruik (vb. overgebruik)?
Nekstijfheid? Koorts? Misselijkheid?
Triggers: stress, menstruatie, slaaptekort?

24
Q

Dyspneu

A

Inspanning of rust?
Tijdstip (nachtelijk, acuut)?
Orthopneu?
Hoest, sputa, piepen?
Oedeem? Gewichtstoename?
Roken? Astma/COPD in VG?

25
Buikpijn
Locatie (kwadranten!) Tijdstip: na eten, nuchter, ‘s nachts? Misselijkheid, braken, eetlust? Veranderingen in stoelgang? Urinewegklachten? Gynaecologisch (menstruatie, cyclus, SOA)?
26
Duizeligheid
Draaiduizeligheid of licht gevoel? Relatie met houding (opstaan/liggen)? Flauwgevallen of bijna? Misselijkheid? Oorsuizen? Visusstoornissen? Concentratieverlies? Medicatiegebruik?
27
Algemene Systeemanamnese
Koorts, vermoeidheid? Gewichtsverlies of -toename? Nachtzweten? Jeuk?
28
Psychisch
Somberheid, angst, stress? Slaapstoornissen? Concentratie- of geheugenproblemen? Interesses of energieverlies?
29
Gastro-Intestinaal
Misselijkheid, braken? Maagpijn? Reflux? Veranderingen in stoelgang? Gewichtsverlies? Verlies eetlust? Geelzucht, donkere urine, bleke stoelgang?
30
Neurologisch
Hoofdpijn? Duizeligheid? Tintelingen of gevoelloosheid? Krachtsverlies? Spraakstoornissen? Gezichtsveld? Evenwicht, coördinatie?
31
Cardiaal
Pijn op de borst? (aard, duur, relatie tot inspanning) Hartkloppingen? Duizeligheid of flauwvallen? Oedeem? (enkels, benen) Orthopneu (platliggen)? Nycturie?
32
Respiratoir
Kortademigheid? Bij inspanning of in rust? Hoest? Productief of droog? Piepende ademhaling? Koorts, nachtelijk zweten? Thoracale pijn bij ademhaling?