Stationsproef Communicatie Flashcards

(42 cards)

1
Q

Wat is de rol van witte bloedcellen bij infecties?

A

Ze vernietigen microben of remmen hun vermenigvuldiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer zijn antibiotica nodig?

A

Bij bacteriële infecties wanneer het afweersysteem faalt, zoals bij agressieve kiemen of verzwakte patiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Werken antibiotica tegen virussen?

A

Nee, antibiotica werken niet tegen virussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is het belangrijk om de volledige kuur af te maken?

A

Om restletsels en resistentie te vermijden. Te vroeg stoppen kan leiden tot chronische infecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er als je minder antibiotica inneemt dan voorgeschreven?

A

Antibioticumgehalte is te laag → bacteriën overleven → resistentie kan ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom mag je geen hogere dosis nemen dan voorgeschreven?

A

Meer innemen verhoogt de werkzaamheid niet, maar vergroot wel het risico op bijwerkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom moet je het tijdstip van inname respecteren?

A

De absorptie en verspreiding zijn afhankelijk van timing en voeding. Sommige antibiotica moet je nuchter nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is de frequentie van inname belangrijk?

A

Te weinig innames → te lage concentratie; te veel → geen meerwaarde, risico op bijwerkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe lang moet je antibiotica nemen?

A

De duur hangt af van de infectie, het orgaan en de toestand van de patiënt. Klachtenvrij ≠ genezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat moet je doen met overgebleven antibiotica?

A

Niet bewaren voor later. Dosering en type zijn mogelijk niet geschikt voor een volgende keer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe moet een antibioticasiroop bewaard worden?

A

In de koelkast, max. 1 à 2 weken houdbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat te doen bij bijwerkingen of allergie?

A

Stoppen en onmiddellijk arts contacteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat als je maaglast hebt van antibiotica?

A

Inname bij de maaltijd, tenzij de arts anders zegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat als je andere medicatie neemt?

A

Doorgaan, maar arts informeren (bv. bij bloeddrukmedicatie of anticonceptie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vermoeien antibiotica het lichaam?

A

Nee, de vermoeidheid komt door de infectie, niet het antibioticum zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent resistentie?

A

Bacteriën worden ongevoelig voor antibiotica, vaak door foutief gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Is allergie voor één antibioticum een reden om er geen enkele meer te nemen?

A

Nee, vaak beperkt tot één familie. Arts kiest dan een alternatief.

18
Q

Wat is een gastroscopie?

A

Onderzoek van de binnenkant van slokdarm, maag en twaalfvingerige darm via een buis met camera.

19
Q

Wat kan een arts doen tijdens een gastroscopie?

A

Kijken, weefselstalen nemen, kleine ingrepen uitvoeren.

20
Q

Hoe bereid je je voor op een gastroscopie?

A

6 uur voor onderzoek nuchter blijven (niet eten, drinken of roken), vanaf 22u niets meer eten, drinken tot middernacht.

21
Q

Mag je medicatie nemen voor een gastroscopie?

A

Niet de ochtend van het onderzoek, tenzij arts anders zegt.

22
Q

Wat moet je melden aan de arts vóór de gastroscopie?

A

Medicatiegebruik, ademhalingsproblemen, hartproblemen, kunsthartkleppen, zwangerschap.

23
Q

Hoe verloopt een gastroscopie?

A

Duurt 5–15 min, keel wordt verdoofd, je ligt op linkerzijde, krijgt een mondstuk en de slang wordt via mond ingebracht.

24
Q

Is een gastroscopie pijnlijk?

A

Nee, maar het voelt ongemakkelijk aan.

25
Wat gebeurt er na het onderzoek?
Je blijft 1–2 uur in het ziekenhuis tot de verdoving is uitgewerkt.
26
Mag je zelf naar huis rijden na een gastroscopie?
Nee, je mag 12 uur niet zelf rijden.
27
Wat zijn mogelijke complicaties van een gastroscopie?
Zeldzaam. De arts bespreekt deze vooraf met de patiënt.
28
Wat is angina pectoris?
Een vernauwing van de kransslagader waardoor het hart tijdelijk te weinig zuurstof krijgt.
29
Wanneer treedt de pijn van angina pectoris op?
Bij inspanning of hevige emoties.
30
Hoe voelt een aanval van angina pectoris aan?
Drukkende, beklemmende pijn op de borst, soms uitstralend naar kaak, armen, schouders of maagstreek.
31
Hoe lang duurt een aanval van angina meestal?
Enkele minuten, verdwijnt bij rust.
32
Wat wijst mogelijk op een hartinfarct i.p.v. angina pectoris?
Klachten in rust die >5 minuten duren.
33
Wat is de oorzaak van angina pectoris?
Slagaderverkalking die vernauwing van de kransslagaders veroorzaakt.
34
Wat zijn atypische signalen van angina pectoris?
Moeheid, kortademigheid, duizeligheid, slaapproblemen (vaker bij vrouwen, ouderen, diabetici).
35
Welke andere oorzaken zijn er voor pijn op de borst buiten angina?
Hartklepstoornissen, hartritmestoornissen, aandoeningen aan longen, spieren, maag of slokdarm.
36
Wat moet je doen bij twijfel over borstpijn?
Altijd medisch advies inwinnen bij huisarts of specialist.
37
INFORMEREN ALGEMEEN
1. Handhygiëne + voorstellen + naam vragen 2. Zeggen wat gaan doen 3. Voorbereiding van het gesprek => Start patiëntenperspectief! (= rode vlag) 1. Verken voorkennis: “Wat weet u al over uw aandoening?” / Voor ik begin met alle informatie te geven vroeg ik mij af wat u al weet van dit onderwerp? 2. Peil naar verwachtingen/behoeften: “Wat wilt u vandaag zeker weten?” 3. Breng bezorgdheden in kaart (ICE): * Ideas: Wat denkt u zelf dat er aan de hand is? * Concerns: Maakt u zich ergens zorgen over? => Gevoelsreflectie! * Expectations: Wat hoopt u dat ik voor u kan doen? 4. => samenvatten ICE 4. Structuur aangeven 1. Zeg wat je gaat bespreken, in welke volgorde. “Ik zal u eerst uitleg geven over wat er aan de hand is, dan over de mogelijke behandelingen en wat u zelf kunt doen.” 2. Benoem het doel van de uitleg: “Zodat u begrijpt wat er aan de hand is en u mee kunt beslissen.” 5. Informatie geven met ‘Chunk & Check’ 1. Geef info in korte brokjes (chunking): maximaal 2–3 zinnen per keer. 2. Check begrip regelmatig: “Is dat tot nu toe duidelijk?”, “Kan u dat even samenvatten?” / zou u kunnen herhalen wat ik niet zei? (= rode vlag) 3. Gebruik eenvoudige taal, vermijd jargon. Leg medische termen uit. 4. Gebruik metaforen: “Uw bloedvaten zijn een beetje zoals verstopte leidingen.” 5. Gebruik visuele middelen: folders, tekening, model. (Let op bij laaggeletterdheid – visueel ≠ altijd effectief zonder begeleiding.) 6. Actieveren van de patiënt 1. Vraag actief wat onduidelijk is: “Wat zou u hier zeker nog over willen weten?” 2. Laat de patiënt zelf verwoorden wat hij begrepen heeft: “Kunt u mij in uw woorden zeggen wat dit voor u betekent?” 3. Bied schriftelijke informatie aan, liefst aangepast aan de patiënt. 7. Samenvatten & afsluiten 1. Alles begrepen, laat pt terugvertalen, geef folder mee 2. Herhaal kort de kernpunten: diagnose, opties, vervolgstappen. 3. Zorg voor heldere afspraken: behandeling, opvolgconsult, bijwerkingen opvolgen. 4. Check begrip én motivatie: “Hoe ziet u dit? Past dat voor u?” 5. Sluit empathisch en positief af: “Ik ben blij dat we dit samen hebben besproken. U mag me altijd contacteren als er nog vragen zijn.”
38
A/ Antibiotica
Doel: Patiënt ertoe aanzetten de antibioticakuur correct te volgen en bijwerkingen of interacties te herkennen. 1. Handhygiëne + voorstellen + naam vragen 2. Zeggen wat gaan doen 3. Voorbereiding & verkennis 1. Heeft u al eens antibiotica genomen? 2. Verken voorkennis: “Wat weet u al over uw antibiotica?” / Voor ik begin met alle informatie te geven vroeg ik mij af wat u al weet van antibiotica? 3. Peil naar verwachtingen/behoeften: “Wat wilt u vandaag zeker weten?” 4. Breng bezorgdheden in kaart (ICE): * Ideas: Wat denkt u zelf dat er aan de hand is? * Concerns: Maakt u zich ergens zorgen over? => Gevoelsreflectie! * Expectations: Wat hoopt u dat ik voor u kan doen? * Noteer allergieën en huidige medicatie (o.a. hart-, bloeddruk-, anticonceptiepillen). 4. Structuur & doel uitleggen * “Ik leg eerst uit hoe antibiotica werken, daarna hoe u ze moet innemen en wat u kunt verwachten qua bijwerkingen.” 5. Informatie geven (‘Chunk & Check’) 1. Werking: antibioticum bestrijdt bacteriën, laat uw immuunsysteem het werk afronden. – Check: “Snap u hoe het middel de infectie aanpakt?” 2. Dosis en duur: * Leg uit dat de voorgeschreven dosis nodig is voor optimale bloedspiegel. * Benadruk het belang van de volledige kuur, ook bij betere klachten. * “U neemt vijf dagen lang elke ochtend en avond één tablet. Ook als u zich al beter voelt, maakt u de hele kuur af.” 3. Tijdstip & frequentie: * Sommige middelen alleen nuchter, andere bij maaltijd. * Leg uit hoe vaste innametijden de concentratie gelijk houdt. * “Sommige antibiotica werken beter nuchter; dat betekent: 30 min vóór het ontbijt en ’s avonds voor het slapen.” 4. Bewaren & restjes: * Siroop in koelkast, max. 1–2 wk houdbaar. * “Bewaar de siroop in de koelkast en gebruik hem binnen twee weken.” * Geen restjes bewaren om resistentie te voorkomen. 6. Bijwerkingen & interacties bespreken * Noem veelvoorkomend: maaglast, diarree, huiduitslag. * Geef instructie bij allergie: direct huisarts waarschuwen. * Bespreek interacties (anticonceptie, bloeddrukmedicatie). * “Mogelijke bijwerkingen zijn maagklachten of diarree. Als u last krijgt van huiduitslag of ademhalingsproblemen, belt u meteen.” * * “Gebruikt u een pil als anticonceptie? Dan is het goed dat we dat bespreken, want soms is extra bescherming nodig.” 7. Activeren & checken 1. Vraag actief wat onduidelijk is: “Wat zou u hier zeker nog over willen weten?” * Laat patiënt in eigen woorden herhalen hoeveel pillen, wanneer en hoe lang. * “Kunt u nog eens zeggen: hoeveel tablet neemt u en wanneer?” * Vraag: “Wat zou u doen als u een dosis vergeet?” (antwoord: inhalen tenzij vlak voor volgende). 8. Afsluiting & opvolging * “Hier hebt u een schema en een folder. Als er iets is, bel me gerust.” * Geef folder of kaartje met schema. * Plan kort tele-consult bij ernstige bijwerking. * “U kunt mij altijd bellen bij onduidelijkheden.”
39
B/ Angina Pectoris
Doel: Patiënt inzicht geven in oorzaak, herkenning en zelfmanagement van angina pectoris. 1. Handhygiëne + voorstellen + naam vragen 2. Voorbereiding van het gesprek => Start patiëntenperspectief! (= rode vlag) 1. Verken voorkennis: “Wat weet u al over de pijn die u hebt op de borst?” / Voor ik begin met alle informatie te geven vroeg ik mij af wat u al weet van angina pectoris? 2. Peil naar verwachtingen/behoeften: “Wat wilt u vandaag zeker weten?” 3. Breng bezorgdheden in kaart (ICE): * Ideas: Wat denkt u zelf dat er aan de hand is? * Concerns: Maakt u zich ergens zorgen over? => Gevoelsreflectie! * Expectations: Wat hoopt u dat ik voor u kan doen? 4. => samenvatten ICE 3. Structuur & doel laagdrempelig aangeven 1. “Ik leg eerst uit wat angina pectoris is, daarna hoe u een aanval herkent en wat u kunt doen.” 2. + wanneer u moet alarm slaan.” 4. Informatie geven (‘Chunk & Check’) 1. Definitie: vernauwing kransslagaders → zuurstoftekort bij inspanning/emotie. 1. “Angina is een vernauwing in de kransslagader; bij inspanning voelt u een beklemmende pijn.” 2. Check: “Is dat helder voor u?” 2. Symptomen: drukkende pijn, uitstraling naar kaak/arm, soms misselijkheid, zweten. 1. * “U kunt misselijkheid krijgen of zweten. Bij rust verdwijnt de pijn vaak binnen vijf minuten.” 2. * Gevoelsreflectie: “Ik kan me voorstellen dat dat beangstigend is als u niet zeker weet wat het is.” 3. Duur & onderscheid hartinfarct: meestal < 5 min en verdwijnt bij rust; anders direct hulp. 4. Atypische klachten: kortademigheid, moeheid, duizeligheid (vaker bij vrouwen/ouderen). 5. Andere oorzaken: maag, spieren, longen, ritmestoornissen. 5. Zelfmanagement & alarmbellen 1. * “Bij pijn: ga rustig zitten, neem uw nitroglycerine-spray en wacht vijf minuten. Blijft het, neem nog één. Duurt het langer dan vijf minuten, bel direct 112.” * Rust nemen bij beginnende pijn en nitrinespray (indien voorgeschreven). * “Bel 112 als pijn na 5 min rust of na tweede dosis blijft.” * Leg NOODPLAN uit: nitroglycerine, aspirine, ambulance. 6. Leefstijladviezen * “Rookstop en regelmatige beweegmomenten helpen. Wat zou voor u haalbaar zijn?” * Rookstop, aangepast dieet, lichaamsbeweging (cardiotraining). * Stressmanagement, behoud van regelmatige slaappatronen. 7. Activeren & checken * “Kunt u samenvatten wat u bij de volgende aanval gaat doen?” * “Wanneer belt u volgens u 112?” Laat patiënt samenvatten wat hij/zij bij een aanval doet. * Vraag: “Wanneer zou u wél direct medische hulp inroepen?” 8. Afsluiting & follow-up * Plan inspanningstest of coronaironderzoek indien nodig. * Bied folder of app met ‘angina-alert’ stappenplan. * Afspraken voor controle ECG, medicatie-evaluatie.
40
C/ Gastroscopie
Doel: Patiënt voorbereiden, vertrouwen geven en nazorg toelichten. 1. Voorbereiding & verkenning * Vraag naar eerdere endoscopie-ervaringen of angsten. * “Heeft u eerder een endoscopie gehad en hoe was dat voor u?” * Gevoelsreflectie: “Ik begrijp dat dit spannend kan zijn.” (Ik vond dat ook toen ik voor de eerste keer moest doen) * Inventariseer medicatie (bloedverdunners, kunstkleppen) en co-morbiditeit (hart/lung). 2. Structuur & doel schetsen * “Ik leg uit wat gastroscopie inhoudt, hoe u zich voorbereidt, wat u voelt en wat erna gebeurt.” 3. Uitleg onderzoek (‘Chunk & Check’) 1. “We brengen een dunne buis via uw mond in; dat duurt 5–15 min.” 2. “We spuiten eerst keelspray; u ligt op uw linkerzijde en krijgt een mondstuk. Er komt geen pijn, wel een raar gevoel.” 3. Wat is het? Flexibele tube met camera voor slokdarm, maag, twaalfvingerige darm. 4. Duur & ongemak: 5–15 min, geen pijn door verdoving, wel ongemakkelijk gevoel. 5. Stap voor stap: keelspray, mondstuk, slang inslikken, ademinstructies. 4. Nuchterbeleid & medicatie * “U bent zes uur nuchter; dat betekent niets eten, drinken of roken. Medicijnen ’s ochtends slaat u even over.” * Wat moet u doen voor het onderzoek? - welke medicijnen neemt u voor het onderzoek? * 6 u voro onderzoek niet eten/drinken/roken; bij ochtendprocedure na 22 u stoppen met eten, drinken tot 00:00. * Stop bloedverdunners in overleg; overige medicatie na onderzoek hervatten of volgens protocol. 5. Risico’s & complicaties * “Het is heel veilig, zelden zien we een bloeding of perforatie (1 op 1 000 => als er 1.000 het onderzoek ondergaan heeft er 1 iemand een bloeding of een perforatie) = een gat in de wand van de maag (zoals een gat in de een ballon). Bij pijn of bloed na het onderzoek belt u meteen.” * Zeer veilig, zeldzame bloeding of perforatie (1/1 000–1/10 000). * “Meld direct halssensaties, pijn of bloed in speeksel na onderzoek.” 6. Nazorg & transport * “Na afloop blijft u 1–2 uur ter observatie. U mag 12 uur niet zelf rijden.” ‎ = > Hoe gaat u na het onderzoek thuis geraken?; Hoe lang moet u ongeveer in het ziekenhuis blijven? * 1–2 u ter observatie post-procedure; gespannen gevoel in keel is normaal. * Geen zelf rijden/drinken van alcohol gedurende 12 u. * Afspraken voor uitslag en vervolg (bioptresultaten, vervolgonderzoek). 7. Activeren & checken * “Kunt u uw voorbereiding nog eens uitleggen, en hoe u naar huis gaat?” * “Wat doet u als u zich na thuiskomst onwel voelt?” * Laat patiënt herhalen hoe hij zich nuchter houdt en hoe hij zich na laat rijden. * Vraag: “Wat gaat u doen als u zich na thuiskomst onwel voelt?” 8. Afsluiting * “Hier hebt u een folder met alle instructies en spoedsignalen. U kunt me altijd bellen bij vragen.” * Overhandig korte brochure met voorbereidingstijden en spoedsignalen. * Geef contactpunt voor vragen na ontslag.
41
Motiveren
1. Handhygiëne + voorstellen + naam vragen 2. Begin - over welke gewoonte gaat het eigenlijk 1. Start met openheid: “Mag ik u wat vragen over uw levensstijl/gewoonte?” 3. Fase proberen achterhalen * Stel verkennende vragen om de fase in te schatten: * “Heeft u er al over nagedacht om daarmee te stoppen/veranderen?” * “Wat houdt u tegen om daar nu iets aan te doen?” * “Heeft u al iets geprobeerd in het verleden?” 1. Precontemplatie = geen interesse voor verandering (jaren) ==> BEWUST WORDING 2. Contemplatie = denken aan verandering (1-6m) ==> KEUZE, BESLISSING 3. Preparatie = verandering voorbereiden (<1m) ==> STRATEGIE, PLAN KIEZEN 4. Actie = verandering doorvoeren (<6m) ==> PLAN UITVOEREN 5. Consolidatie = verandering behouden (>6m) // NIEUWE VAARDIGHEDEN 6. Herval (jaren (meestal <5jaar) 4. Gepaste hulp (= juiste techniek voor fase) = RODE VLAG 1. Precontemplatie 1. Bereidheid 2. Weerstand? 3. Bewust maken 4. Kennis 5. Empathie 2. Contemplatie 1. beslissingsbalans + en - 1. Van eigen gedrag en van nieuw gedrag 2. informatie geven 3. Preparatie 1. Plan opstellen: oplossingen voor hindernis 2. Beloningen 3. “Contract” (concreet gedrag: datum + methode) 4. Aanmoedigingen 5. Wat bij mislukken? 4. Actie 1. Bekrachtigen!! 2. Sociale steun? 3. Beloning 4. Stimuluscontrole 5. Tegen conditioneren 6. Ondersteunen 5. Consolidatie 1. Blijven bekrachtigen! 2. Zichzelf blijven belonen 3. Verder ondersteunen 6. Herval 1. Oorzaken bespreken 2. Relativeren 3. Gebruiken als leermoment 1. Roodlicht? 2. Realistische doelstellingen 3. Omgevingsfactoren 4. Sociale steun 5. Afronden 1. Vraag de patiënt: “Wat neemt u mee uit dit gesprek?” 2. Spreek concrete vervolgstap of opvolgconsult af. 3. Bemoedig: “Het is moedig dat u hiermee aan de slag wil gaan.” 4. Laat ruimte open: “Als u later iets wil bespreken, weet dat u welkom bent.” 1. Aansluiten bij leefwereld, vragen, opvattingen, verwachtingen van de patiënt 2. Motiverende, aanmoedigende interventies 3. Duidelijk, relevant, geen medisch jargon 4. Herhaalt en structureert met parafraseringen, samenvattingen, paragraferingen 5. Stimuleert tijdens het stellen van vragen (patiënt laten werken) = RODE VLAG (activeert het veranderingsproces, laat controle over denken en doen bij de patiënt (niet arts-gericht/paternalitisch) 6. Toetst tussentijds 7. Respect en aanvaarden denkbeelden en gevoelens patiënt 8. Doet waar nodig gevoelsreflecties 9. RODE VLAG: maakt bewust zonder angst te induceren
42
Consult Intake/Anamnese
---### **1. Hygiëne & Houding** - **Handhygiëne:** - **Houding:** Empathisch, rustig tempo, betrokken houding, oogcontact behouden, aandachtig, uitnodigend in intonatie, gebaar en oogcontact ### **2. Begroeting & Contactopbouw** - **Verbaal = eigen naam + naam patiënt:** Stel jezelf voor, noem de naam van de patiënt. Vb.: “Goedemorgen, ik ben [je naam], geneeskundestudent. Mag ik uw naam even vragen?” - **Non-verbaal = aankijken + uitnodigen:** Maak oogcontact, glimlach, open houding. Zorg dat je uitnodigend overkomt. --- 3. 3.1 (totaal 5) technieken: open vragen, ingaan op non-verbaal gedrag, adequate gevoelsreflecties 3.2 Vraag: wat kan ik voor u doen? (Nog andere klachten?) **3.3 Intake – Vraagverheldering + ICE** - Gebruik het **ICE-model**: - **I**deeën: Wat denkt de patiënt dat er aan de hand is? - **C**onzern: Waar maakt de patiënt zich zorgen over? - **E**xpectaties: Wat verwacht de patiënt van jou/het consult? - **Tip:** Vat samen en check of je de hulpvraag goed begrepen hebt. Vb.: “Als ik het goed begrijp, komt u vooral omdat... Klopt dat?” 3.4. Goede vraagformulering (hertalen vraag van de patiënt) Door samen te vatten en bevestiging te vragen: "Begrijp ik goed dat…?" 3.5. Toetsen van de vraagformulering --- ### **4. Consultplan opstellen** => afgestemd op patiënt - Geef kort aan wat je gaat doen. Vb.: “Ik stel voor dat ik eerst wat vragen stel over uw klachten, en daarna nog wat bijkomende dingen bespreek zoals medicatie of levensstijl.” - **Overgangen:** Maak duidelijke overgangen tussen intake en anamnese (“Ik ga nu wat meer gerichte vragen stellen over uw klachten.”) --- ### **5. Anamnese – Klachtgerichte vragen** - **Waar?** Locatie van de klacht - **Wanneer?** Begin, verloop - **Kwaliteit?** Stekend, zeurend, etc. - **Kwantiteit?** Ernst, intensiteit - **Verzacht/verergert?** - **Andere symptomen?** **Tip:** Begin met open vragen (“Kunt u eens vertellen wat er aan de hand is?”) → daarna concreet maken. --- ### **6. Bijkomende domeinen bevragen** - **Psycho-sociaal:** Werk, gezin, stress, impact op dagelijks leven - **Abusus:** Alcohol, drugs, roken - **Medicatiegebruik** - **Familiale en medische VG** --- ### **7. Goede technieken toepassen** - **Vraagtechniek:** Open → gesloten, geen suggestieve vragen, niet te veel tegelijk. - **Actief luisteren:** Knikken, parafraseren, doorvragen bij onduidelijkheden. - **Gevoelsreflectie:** Toon begrip (“Ik hoor dat het u echt bezighoudt, dat lijkt me lastig.”) - concretiserende vragen - 1 vraag tegelijk - adequaat gebruik vaktaal - luisteren naar antwoord + erop in gaan --- ### **8. Afronden (optioneel in dit station)** - Indien van toepassing: Geef aan dat het consult bijna afgerond is. - Vraag of er nog iets is dat ze willen toevoegen. --- Rode vlag: geen ruimte voor patiëntenperspectief