Kapitel 2: voc Flashcards
(284 cards)
1
Q
der Betreuer (“)
A
begeleider
2
Q
der Helfer (“)
A
helper
3
Q
der Schulhof (höfe)
A
schoolplein
4
Q
die Anzeige(n)
A
advertentie
5
Q
die Betreuerin(nen)
A
begeleidster
6
Q
die Fremdsprache(n)
A
vreemde taal
7
Q
die Helferin(nen)
A
helpster
8
Q
die Nachhilfe (x)
A
bijles
9
Q
die Schule(n)
A
school
10
Q
das Abitur (x)
A
eindexamen
11
Q
das Ferienlager (“)
A
vakantiekamp
12
Q
das Gymnasium (Gymnasien)
A
aso-school
13
Q
das Schulfest(e)
A
schoolfeest
14
Q
üben
A
oefenen
15
Q
begeleider
A
der Betreuer (“)
16
Q
helper
A
der Helfer (“)
17
Q
schoolplein
A
der Schulhof (höfe)
18
Q
advertentie
A
die Anzeige(n)
19
Q
begeleidster
A
die Betreuerin(nen)
20
Q
vreemde taal
A
die Fremdsprache(n)
21
Q
helpster
A
die Helferin(nen)
22
Q
bijles
A
die Nachhilfe (x)
23
Q
school
A
die Schule(n)
24
Q
eindexamen
A
das Abitur(x)
25
vakantiekamp
das Ferienlager (")
26
aso-school
das Gymnasium (Gymnasien)
27
schoolfeest
das Schulfest(e)
28
oefenen
üben
29
der Klassenlehrer (")
klastitularis
30
der Mitschüler (")
medeleerling
31
der PC(s)
pc
32
der Stuhl (Stühle)
stoel
33
der Stundenplan (pläne)
uurrooster
34
der Tisch(e)
tafel
35
der Unterricht (x)
les
36
klastitularis (m)
der Klassenlehrer (")
37
medeleerling
der Mitschüler (")
38
pc
der PC(s)
39
stoel
der Stuhl (Stühle)
40
uurrooster
der Stundenplan (pläne)
41
tafel
der Tisch(e)
42
les
der Unterricht (x)
43
die Aufgabe(n)
opdracht
44
die Aula(s)
aula
45
die Bibliothek(en)
bibliotheek
46
die Deadline(s)
deadline
47
die Gruppenarbeit (x)
groepswerk
48
die Klassenlehrerin(nen)
klastitularis
49
die Mitschülerin(nen)
medeleerlinge
50
die Pause(n)
pauze
51
die Prüfung(en)
examen
52
die Schulkantine(n)
schoolkantine
53
die Sporthalle(n)
sporthal
54
die Strafarbeit(en)
strafwerk
55
die Straßenbahn(nen)
tram
56
die Stunde(n)
uur, lesuur
57
die U-bahn(en)
metro
58
die Veranstaltung(en)
evenement
59
die Vokabel(n)
woord (mv = woordenschat)
60
opdracht
die Aufgabe(n)
61
aula
die Aula(s)
62
bibliotheek
die Bibliothek(en)
63
deadline
die Deadline(s)
64
groepswerk
die Gruppenarbeit (x)
65
klastitularis (vr)
die Klassenlehrerin(nen)
66
medeleerlinge
die Mitschülerin(nen)
67
pauze
die Pause(n)
68
examen
die Prüfung(en)
die Klasur(en)
69
schoolkantine
die Schulkantine(n)
70
sporthal
die Sporthalle(n)
71
strafwerk
die Strafarbeit(en)
72
tram
die Straßenbahn(en)
73
uur, lesuur
die Stunde(n)
74
metro
die U-bahn(en)
75
evenement
die Veranstaltung(en)
76
woord (mv = woordenschat)
die Vokabel(n)
77
das Auto(s)
auto
78
das Experiment(e)
experiment
79
das Fahrrad (räder)
fiets
80
das Klassenzimmer (")
klaslokaal
81
das Labor(e)
labo
82
das Schulgebäude (")
schoolgebouw
83
auto
das Auto(s)
84
experiment
das Experiment(e)
85
fiets
das Fahrrad (räder)
86
klaslokaal
das Klassenzimmer (")
87
labo
das Labor(e)
88
schoolgebouw
das Schulgebäude (")
89
Biologie
biologie
90
Chemie
chemie
91
Englisch
Engels
92
Französisch
Frans
93
Geografie
aardrijkskunde
94
Geschichte
geschiedenis
95
Informatik
informatica
96
Kunst
plastische opvoeding
97
Latein
Latijn
98
Mathe
wiskunde
99
Musik
muziek
100
Niederländisch
Nederlands
101
Physik
fysica
102
Religion
godsdienst
103
Sport
LO
104
Wirtschaft
economie
105
aufstehen
opstaan
106
essen
eten
107
Engels
Englisch
108
Frans
Französisch
109
aardrijkskunde
Geografie
110
geschiedenis
Geschichte
111
informatica
Informatik
112
plastische opvoeding
Kunst
113
Latijn
Latein
114
wiskunde
Mathe
115
muziek
Musik
116
Nederlands
Niederländisch
117
fysica
Physik
118
godsdienst
Religion
119
LO
Sport
120
economie
Wirtschaft
121
opstaan
aufstehen
122
eten
essen
123
fahren
rijden
124
lernen
leren
125
lesen
lezen
126
mögen
lusten, graag hebben
127
treffen
ontmoeten
128
zu Fuß gehen
te voet gaan
129
altmodisch (<-> modern)
ouderwets
130
doof (<-> toll)
stom
130
modern (<-> altmodisch)
modern
131
sauber (<-> schmutzig)
proper
132
schmutzig (<-> sauber)
vuil
133
toll (<-> doof)
tof
134
rijden
fahren
135
leren
lernen
136
lezen
lesen
137
graag hebben, lusten
mögen
138
ontmoeten
treffen
139
te voet gaan
zu Fuß gehen
140
ouderwets
altmodisch (<-> modern)
141
stom
doof (<-> toll)
142
modern
modern (<-> altmodisch)
143
proper
sauber (<-> schmutzig)
144
vuil
schmutzig (<-> sauber)
145
tof
toll (<-> doof)
146
der Bleistift(e)
potlood
147
der Kugelschreiber (")
balpen
148
potlood
der Beleistift(e)
149
balpen
der Kugelschreiber (")
150
die Einschulung(en)
eerste dag op de basisschool
151
die Grundschule(n)
basisschool
152
die Klasur(en)
examen
153
die Note(n)
punt, cijfer
154
die Schere(n)
schaar
155
die Schultüte(n)
puntzak voor de eerste schooldag
156
eerste dag op de basisschool
die Einschulung(en)
157
basisschool
die Grundschule(n)
158
punt, cijfer
die Note(n)
159
schaar
die Schere(n)
160
puntzak voor de eerste schooldag
die Schultüte(n)
161
das Bundesland (länder)
deelstaat
162
das Lineal(e)
liniaal
163
das Zeugnis(se)
rapport
164
deelstaat
das Bundesland (länder)
165
liniaal
das Lineal(e)
166
rapport
das Zeugnis(se)
167
die Ferien (pl)
vakantie
168
die Schulferien (pl)
schoolvakantie
169
die Weihnachtsferien (pl)
kerstvakantie
170
die Osterferien (pl)
paasvakantie
171
die Sommerferien (pl)
zomervakantie
172
vakantie
die Ferien (pl)
173
schoolvakantie
die Schulferien (pl)
174
kerstvakantie
die Weinachtsferien (pl)
175
paasvakantie
die Osterferien (pl)
176
zomervakantie
die Sommerferien (pl)
177
basteln
knutselen
178
knutselen
basteln
179
der Lehrer (")
leeraar
180
der Vorfall (fälle)
voorval
181
leraar
der Lehrer (")
182
voorval
der Vorfall (fälle)
183
die Abwechslung (x)
afwisseling
184
die Ausnahme(n)
uitzondering
185
die Diskussion(en)
discussie
186
die Lehrerin(nen)
lerares
187
afwisseling
die Abwechslung (x)
188
uitzondering
die Ausnahme(n)
189
discussie
die Diskussion(en)
190
lerares
die Lehrerin(nen)
191
das Erlebnis(se)
belevenis
192
belevenis
das Erlebnis(se)
193
bewerten
beoordelen
194
erklären
uitleggen
195
schaffen
iets voor elkaar krijgen
196
unterrichten
onderwijzen
197
zuhören
luisteren
198
engagiert
geëngageerd
199
fair (<-> ungerecht)
fair
200
freundlich (<-> unfreundlich)
vriendelijk
201
früh (<-> spät)
vroeg
202
geduldig (<-> ungeduldig)
geduldig
203
genervt
geïrriteerd, verveeld
204
humorvoll
humoristisch
205
locker (<-> streng)
los, ontspannen
206
lustig
grappig, leuk
207
motiviert (<-> unmotiviert)
gemotiveerd
208
seltsam
raar
209
spät (<-> früh)
laat
210
streng (<-> locker)
streng
211
sympathisch (<-> unsympathisch)
sympathiek
212
unfreundlich (<-> freundlich)
onvriendelijk
213
ungeduldig (<-> geduldig)
ongeduldig
214
ungerecht (<-> fair)
onrechtvaardig
215
unsympathisch (<-> sympathisch)
onsympathiek
216
witzig
grappig
217
beoordelen
bewerten
218
uitleggen
erklären
219
iets voor elkaar krijgen
schaffen
220
onderwijzen
unterrichten
221
luisteren
zuhören
222
geëngageerd
engagiert
223
fair
fair (<-> ungerecht)
224
vriendelijk
freundlich (<-> unfreundlich)
225
vroeg
früh (<-> spät)
226
geduldig
geduldig (<-> ungeduldig)
227
geïrriteerd, verveeld
genervt
228
humoristisch
humorvoll
229
los, ontspannen
locker (<-> streng)
230
grappig, leuk
lustig
231
gemotiveerd
motiviert (<-> unmotiviert)
232
raar
seltsam
233
laat
spät (<-> früh)
234
streng
streng (<-> locker)
235
sympathiek
sympathisch (<-> unsympathisch)
236
onvriendelijk
unfreundlich (<-> freundlich)
237
ongeduldig
ungeduldig (<-> geduldig)
238
onrechtvaardig
ungerecht (<-> fair)
239
onsympathiek
unsympatisch (<-> sympathisch)
240
grappig
witzig
241
der Schmuck (x)
juwelen
242
der Vorteil(e)
voordeel
243
der Nachteil(e)
nadeel
244
voordeel
der Vorteil(e)
245
nadeel
der Nachteil(e)
246
die Frisur(en)
kapsel
247
die Regel(n)
regel
248
die Vorschrift(en)
voorschrift
249
kapsel
die Frisur(en)
250
regel
die Regel(n)
251
voorschrift
die Vorschrift(en)
252
das Verbot(e)
verbod
253
die Klamotten (pl)
kleren, spullen
254
verbod
das Verbot(e)
255
kleren, spullen
die Klamotten (pl)
256
anziehen
aantrekken
257
ausziehen
uittrekken
258
diskutieren
discussiëren
259
mogen, de toestemming hebben
dürfen
260
rauchen
roken
261
stimmen
kloppen
262
bauchfrei
met blote buik
263
blöd
stom
264
einverstanden
akkoord
265
erlaubt (<-> verboten)
toegelaten
266
schade
jammer
267
überzeugt
overtuigd
268
unbegreiflich
onbegrijpelijk
269
verboten (<-> erlaubt)
verboden
270
aantrekken
anziehen
271
uittrekken
ausziehen
272
discussiëren
diskutieren
273
mogen, de toestemming hebben
dürfen
274
roken
rauchen
275
kloppen
stimmen
276
met blote buik
bauchfrei
277
stom
blöd
278
akkoord
einverstanden
279
toegelaten
erlaubt (<-> verboten)
280
jammer
schade
281
overtuigd
überzeugt
282
onbegrijpelijk
unbegreiflich
283
verboden
verboten (<-> erlaubt)
