kapitel 3: voc Flashcards
(149 cards)
1
Q
der Adventskalender (“)
A
adventskalender
2
Q
der Besucher (“)
A
bezoeker
3
Q
der Bonbon(s)
A
snoepje
4
Q
der Geruch (rüche)
A
geur
5
Q
der Lebkuchen (“)
A
peperkoek
6
Q
der Ohrring(e)
A
oorbel
7
Q
der Weihnachtsbaum (bäume)
A
kerstboom
8
Q
der Weihnachtsmarkt (märkte)
A
kerstmarkt
9
Q
die Bescherung (x)
A
pakjesavond
10
Q
die Einladung(en)
A
uitnodiging
11
Q
die Kerze(n)
A
kaars
12
Q
die Kirche(n)
A
kerk
13
Q
die Leckerei(en)
A
lekkernij
14
Q
die Schokolade (x)
A
chocolade
15
Q
die Socke(n)
A
sok
16
Q
die Stimmung (x)
A
sfeer, stemming
17
Q
die Weihnachtskarte(n)
A
kerstkaart
18
Q
die Weihnachtskugel(n)
A
kerstbal
19
Q
das Geschenk(e)
A
cadeau
20
Q
das Plätzchen (“)
A
koekje
21
Q
das Rezept(e)
A
recept
22
Q
das Spielzeug (x)
A
speelgoed
23
Q
das Weihnachten
A
Kerstmis
24
Q
das Weihnachtslied(er)
A
kerstlied
25
anzünden
aansteken
26
aufhängen
ophangen
27
besuchen
bezoeken
28
dekorieren
versieren
29
schicken
sturen
30
schmücken
versieren
31
singen
zingen
32
verbringen
doorbrengen
33
verschenken
cadeau doen, weggeven
34
adventskalender
der Adventskalender (")
35
bezoeker
der Besucher (")
36
snoepje
der Bonbon(s)
37
geur
der Geruch (rüche)
38
peperkoek
der Lebkuchen (")
39
oorbel
der Ohrring(e)
40
kerstboom
der Weihnachtsbaum (bäume)
41
kerstmarkt
der Weihnachtsmarkt (märkte)
42
pakjesavond
die Bescherung
43
uitnodiging
die Einladung(en)
44
kaars
die Kerze(n)
45
kerk
die Kirche(n)
46
lekkernij
die Leckerei(en)
47
chocolade
die Schokolade (x)
48
sok
die Socke(n)
49
sfeer, stemming
die Stimmung (x)
50
kerstkaart
die Weihnachtskarte(n)
51
kerstbal
die Weihnachtskugel(n)
52
cadeau
das Geschenk(e)
53
koekje
das Plätzchen (")
54
recept
das Rezept(e)
55
speelgoed
das Spielzeug (x)
56
Kerstmis
das Weihnachten
57
kerstlied
das Weihnachtslied(er)
58
aansteken
anzünden
59
ophangen
aufhängen
60
bezoeken
besuchen
61
versieren
dekorieren
schmücken
62
sturen
schicken
63
zingen
singen
64
doorbrengen
verbringen
65
cadeau doen, weggeven
verschenken
66
festlich
feestelijk
67
gemütlich
gezellig
68
der Anlass (lässe)
gelegenheid
69
der Ausflug (flüge)
uitstap
70
der Feiertag(e)
feestdag
71
der Geburtstag(e)
verjaardag
72
der Gutschein(e)
cadeaubon
73
der Kuchen (")
taart, cake
74
der Muttertag (x)
moederdag
75
der Nikolaus (x)
sinterklaas
76
der Valentinstag (x)
valentijnsdag
77
der Vatertag (x)
vaderdag
78
die Aufmerksamkeit (x)
aandacht, attentie
79
die Hochzeit(en)
bruiloft
80
die Gelegenheit(en)
gelegenheid
81
das Ostern (x)
Pasen
82
das Silvester (x)
oudejaarsavond
83
das Parfüm(s)
parfum
84
sich bedanken
bedanken
85
bekommen
krijgen, ontvangen
86
gratulieren
feliciteren
87
heiraten
trouwen
88
schenken
cadeau doen
89
Alles Gute!
het beste
90
Frohes neues Jahr!
gelukkig nieuwjaar
91
Frohe Ostern
vrolijk pasen
92
frohe weihnachten
vrolijk kerstfeest
93
herzlichen dank
hartelijk dank
94
herzlichen glückwunsch
van harte gefeliciteerd
95
viel glück
veel geluk
96
feestelijk
festlich
97
gezellig
gemütlich
98
gelegenheid (a)
der Anlass (lässe)
99
uitstap
der Ausflug (flüge)
100
feestdag
der Feiertag(e)
101
verjaardag
der Geburtstag(e)
102
cadeaubon
der Gutschein(e)
103
taart, cake
der Kuchen (")
104
moederdag
der Muttertag (x)
105
sinterklaas
der Nikolaus (x)
106
valentijnsdag
der Valentinstag(e)
107
vaderdag
der Vatertag (x)
108
aandacht, attentie
die Aufmerksamkeit (x)
109
bruiloft
die Hochzeit(en)
110
gelegenheid
die Gelegenheit(en)
111
Pasen
das Ostern (x)
112
parfum
das Parfüm(s)
113
oudejaarsavond
das Silvester (x)
114
bedanken
sich bedanken
115
ontvangen, krijgen
bekommen
116
feliciteren
gratulieren
117
trouwen
heiraten
118
cadeau doen
schenken
119
het beste
alles Gute
120
gelukkig nieuwjaar
Frohes neues Jahr
121
vrolijk pasen
Frohe Ostern
122
vrolijk kerstfeest
Frohe Weihnachten
123
hartelijk dank
herzlichen dank
124
van harte gefeliciteerd
herzlichen glückwunsch
125
veel geluk
viel glück
126
die Party(s)
fuif
127
das Fest(e)
feest
128
das Abschiedsfest (x)
afscheidsfeest
129
absagen
afzeggen
130
einladen
uitnodigen
131
feieren
feesten
132
kochen
koken
133
tanzen
dansen
134
zusagen
toezeggen
135
leider
jammer genoeg
136
es tut mir leid
het spijt me
137
ich bin dabei
ik doe mee
138
fuif
das Party(s)
139
feest
das Fest(e)
140
afscheidsfeest
das Abschiedsfest
141
afzeggen
absagen
142
uitnodigen
einladen
143
feesten
feiern
144
koken
kochen
145
dansen
tanzen
146
toezeggen
zusagen
147
jammer genoeg
leider
148
het spijt me
es tut mir leid
149
ik doe mee
ich bin dabei
