Klank van de stad (15e-16e eeuw) Flashcards

1
Q

Het Wilhelmus

A
  • Datering tekst: 1568-1572.
  • Het Wilhelmus is van oorsprong een geuzenlied: overdracht van n_ieuws over de strijd_ tegen de Spanjaarden én aanwakkeraar van een gemeenschappelijke identiteit.
  • Sterk verankerd in orale cultuur (contrafactuur: lied op bestaande melodie);
  • later populair op de drukpers.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem twee kenmerkend voor Pleij’s aanpak

A

het soort materiaal dat hij bestudeert: gelegenheidswerk met maatschappelijk en performatief karakter, vaak ‘vies’ en zonder esthetische waarde;

de manier waarop hij het bestudeert: welke functie hebben de teksten binnen de stedelijke cultuur, wat zeggen ze over een (veranderende) stedelijke cultuur?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn thema’s in het werk van Pleij?

A
  • medialiteit
  • identiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke functie had identiteit volgens Pleij?

A

literatuur als een instrument om een stedelijke/burgelijke identiteit te construeren:

matigheid, pragmatisme, kennisbasis literatuur als een instrument om de stad een identiteit te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke rol speelde rederijkerskamers in identiteit?

A
  • Rederijkerskamers/literatuur speelden in deze identiteitsvormende processen een centrale rol:
  • rederijkerskamers gaven de stad aanzien (de factor als trots van de stad!)
  • in rederijkersliteratuur speelt de stedelijke context een centrale rol: het thema van de stadsmens die duivelse verleidingen moet doorstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem twee voorbeelden van confrontatie van de thema’s medialiteit en identiteit

A
  1. Scriventius - Laure-crans voor Coster v. Haerlem
  2. Mariken van Niemeghen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zotteavondfeesten

A
  • Veel spanningen in de stad, daarom zotteavondfeesten.
  • Burgers mochten dan een nacht of dag helemaal los, alles laten vieren zodat ze zich daarna weer goed konden gedragen.
  • Ze hielpen daarmee de stedelijke cultuur in evenwicht te houden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken 15e eeuw

A
  • Opkomst stedelijke cultuur en grootstedelijke problemen, economisch en qua omgangsvormen.
  • Literatuur wordt belangrijk instrument om stedelijke identiteit te creëren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rederijkerskamers

A
  • gemeenschapskamers
  • hielden zich bezig met maken van literatuur.
  • Opleidings- en opvoedingsinstituten waarbij mensen zich konden aansluiten om kennis op te doen en dit ook uit te dragen aan de mensen in de stad.
  • Bloeiende geleerdencultuur van o.a. Erasmus, Calvijn werd door de rederijkers overgedragen naar de normale mensen.
  • Brachten bijvoorbeeld humanistische ideeën waar geleerden over praatten over naar de normale mens, via toneelstukken.
  • Ook cultuuroverdracht, onderdeel van feestcultuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mariken van Niemeghen

A
  • eerste druk in 1515 in Antwerpen, slecht verzorgde uitgave. Een van de eerste bestsellers in druk
  • Speelt tegen de achtergrond van de stedelijke cultuur. Alle gevaren van de stad worden benoemd: drank, hoerenlopers, armoe.
  • Literatuur/toneel kon bijdragen aan de verbetering van het stedelijke leven door het slechte voorbeeld te geven, door te laten zien hoe slechte mensen zich gedragen, zodat mensen wisten hoe ze zich niet moesten gedragen = Exempla contraria
  • Vergeving: Mariken heeft 7 jaar met de duivel geleefd, maar kan toch vergeving krijgen.
  • Boek laat je nadenken over hoe belangrijk het is om je goed te gedragen, maar als je dat niet doet kun je altijd berouw tonen en vergeving krijgen.
  • Mariken ziet toneelstuk en gaat nadenken over wat er met haar is gebeurd. Mensen zagen dat als toneelstuk, werd soort raamvertelling. Tegenwoordig: twist of het wel een toneelstuk is geweest, lijkt qua tekst meer op leestekst dan op een toneeltekst.
  • Tekst uit rederijkerscontext: ze leert de 7 consten (rekenen, argumenteren etc). In de herberg gaat ze een refrein voordragen, dat is een typisch rederijkersrijm: een loflied op de retorica, heeft speciale dichtvorm, met veel rijmgrapjes en bij de afsluiting wordt de prins aangesproken. Prins = beschermheer van de rederijkerskamer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Relatie rederijkerskamers en stad

A
  • De stad ging investeren, steden wilden een goede rederijkerskamer. De rederijkerskamerdichter = de factor, werd betaald door de stad.
  • De rederijkerskamers uit verschillende steden gingen wedstrijden houden.
  • De stad en de rederijkerskamer hadden elkaar over en weer nodig, grote afhankelijkheid van elkaar.
  • Relatie ook altijd gespannen, omdat de kamers broedplaats voor vernieuwingen waren. Ze gingen bijvoorbeeld reformatorische ideeën verspreiden.
  • Machtsstrijd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pro rederijkers

A
  • Extra inkomsten vanwege drankaccijns.
  • Ceremoniële verkeer tussen de steden onderling. Ze vertegenwoordigden de stad tijdens spelen (zoals bij inhuldiging Maurits 1589).
  • Hun literatuur kon tijdens feesten, wedstrijden en loterijen niet gemist worden.
  • Toneelgenres werden ingezet voor de communicatie van leerrijke inhouden op het gebied van geloof, levenshouding en sociaal handelen. De structuur, inhoud en de verantwoording van met name de zinnespelen, toont invloed van het humanisme.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anti rederijkers

A
  • Niet conformistisch, rebels en met het hart op de tong.
  • Lieten zich niet naar de tweede plaats verschuiven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Trou moet blijcken

A
  • grootste collectie toneelspelen uit de rederijkerstijd
  • bevindt zich nog steeds in Haarlemse herensociëteit
  • In 1600 samengesteld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pleij over literatuur in 15e/16e eeuw

A
  • Beschrijft veel literair materiaal dat een sterk parodistisch karakter heeft.
  • Heeft sterk aandacht heeft voor de context..
  • Teksten als handelende, actieve krachten in die wereld
  • Keuze voor gelegenheidsteksten die middenin de wereld functioneerden
  • geen esthetisch hoogdravende literatuur, maar de ‘teksten van de straat’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom wordt Pleijs benadering niet geheel erkend (nadelen aan benadering)?

A
  • Teksten gehoorzamen niet aan het type esthetiek op grond waarvan in de negentiende eeuw de middeleeuwse literatuur is geschapen.
  • Het volksfeestrepetoire bestaat uit typisch gelegenheidswerk, waardoor sporen van verheffing boven het alledaagse moeilijk te vinden zijn.
  • De teksten zijn zo tijd- en situatiegebonden, dat men over veel concrete achtergrondinformatie moet beschikken om ze enigszins te kunnen volgen.
  • Technische problemen, alleen bij toeval overgeleverd en daardoor altijd onvolledig en in later eeuwen nog verminkt met verf en inkt door geschrokken pastoors.
  • De teksten zijn over het algemeen vies: woordgrappen rond seks en stront, bij voorkeur door hoofse gedragingen en kerkelijke gebruiken te ontheiligen.
17
Q

Wat was functie van die literatuur volgens Pleij?

A
  • Ventiel: men blaast stoom af door de spot te drijven en door tijdelijk de soms benauwende orde te ontkennen of zelfs te verdelgen en te verdoemen.
  • liedjes die gebruikt werden tijdens rituelen
  • Sterk maatschappelijk karakter: de stad maakt door middel van de tijdelijk omgekeerde wereld duidelijk welke taken, gedragingen en verantwoordelijkheden gewenst zijn in de normale orde.
  • Men bezweert de existentiële angsten, die de strakke orde van de kerk en de (stad)staat zo direct veroorzaakte.
  • Schoonmaakfunctie: alles wat dwarszat werd opgeruimd zodat men daarna weer een jaar verder kon. In de loop van de zestiende eeuw werd de schoonmaakfunctie overbodig omdat de stedelijke macht definitief was gevestigd.
18
Q

Boekdrukkunst

A
  • 1455 Guteberg in Duitsland
  • in die tijd waren boeken volks, handschriften waren echt wat waard.
  • Geleidelijk kwamen er veranderingen, bijvoorbeeld makkelijker te lezen letters ipv gotische, toevoegen van paginanummers etc.
  • Zorgt voor nieuwe mogelijkheden om teksten en ideeën te verspreiden.
  • Gutenberg was eerste, maar door Europa waren ze met ontwikkelingen bezig.
19
Q

De ‘Costermythe’

A
  • In de Republiek wilde men geloven dat de Haarlemse Laurens Janszoon Coster de revolutie teweeg had gebracht.
  • ‘Costermythe’ werd vaak verteld in verhalen en gedichten, de teksten hielpen Haarlem om status en eigen identiteit te verwerven.
  • Ontdekking boekdrukkunst gebeurde per ongeluk in zijn slaap. Hij zag het als een wonder. Hij is toen weer aan het snijden gegaan, het werkte, en zo heeft hij de kunst verkregen.
  • Parnassi: naar de berg Parnassus, het verblijf van gratie en schoonheid, gewijd aan Apollo en de muzen, het rijk der poëzie. Daar komt de dichterlijke inspiratie vandaan.
20
Q

Hoe is benadering van Porteman en Smits-Veldt?

A
  • Functionale benadering: benadering waarbij het functioneren van literatuur centraal staat
  • de werking en functie van teksten in een brede sociale, politieke, maatschappelijke, religieuze context.
  • Die functionalistische benadering van historische literatuur is op dit moment toonaangevend in historische letterkunde.
21
Q

Overeenkomsten en verschillen Van Oostrom en Porteman en Smits-Veldt:

A

Overeenkomsten: aandacht voor teksten in hun brede context: functionalistische aanpak.

Van Oostrom en Porteman en Smits-Veldt: nadruk sterker op de literatuur zelf, vertrekken vanuit teksten, genres en netwerken. Zijn eerder literatuurhistorici dan cultuurhistorici. Literatuur nog is breed: ook wetteksten en gebruiksliteratuur

Van Oostroms opvatting van literatuur is in de praktijk breder dan die van Porteman en Smits-Veldt, dat heeft voor een deel te maken met beschikbaarheid van materiaal en vooronderzoek: Van Oostrom graaft in een tijd (de middeleeuwen) waaruit we maar weinig teksten hebben en waarin we dus gemakkelijker elke snipper kunnen meenemen.

Van Oostrom: benadert de literatuur vanuit vele perspectieven, soms meer en soms minder context- of tekstgericht. Heeft een actualiserende doelstelling. Kruipt vaak dieper in de teksten zelf: zelfs kleine zinnen, zoals Hebban olla vogala worden vaak heel uitvoerig geanalyseerd.

Porteman en Smits-Veldt gaan minder diep in op die teksten zelf, maar behandelen vooral heel veel voorbeelden van schrijvers, netwerken en teksten binnen hun historische context.