kleuren, telwoorden, hoeveelheid Flashcards
(37 cards)
1
Q
leuk/o
A
wit
2
Q
melan/o
A
zwart
3
Q
erythr/o
A
rood
4
Q
cyan/o
A
blauw
5
Q
chlor/o
A
groen
6
Q
xanth/o
A
geel
7
Q
albus
A
wit
8
Q
niger
A
zwart
9
Q
ruber
A
rood
10
Q
caeruleus
A
blauw
11
Q
luteum
A
geel
12
Q
nul-
A
nul, geen
13
Q
prim-
A
een, eerste
14
Q
mono
A
enkelvoudig
15
Q
uni-
A
een, enkel
16
Q
bi-
A
twee
17
Q
di-
A
twee
18
Q
tri-
A
drie
19
Q
tetra-
A
vier
20
Q
multi-
A
veel
21
Q
poly-
A
veel
22
Q
semi-
A
half
23
Q
hemi-
A
half
24
Q
oligo-
A
weinig
25
micro-
klein
26
mega-
groot
27
macro-
groot
28
tachy-
snel
29
brady-
langzaam
30
aa.
slagader = arteria = a. aerteriae
31
vv.
ader = vena = v. vaenae
32
nn.
spintale zenuw = nervus = n. nervi
33
N.
Hersenzenuw = nervus = N.
34
mm.
spier = musculus = m. musculi
35
ligg.
band = ligamentum = lig. ligamenta
36
art.
gewricht = articulatio = art
37
M.
ziekte = morbus
