Latijn BWL p21-24 Flashcards
(46 cards)
1
Q
causa
A
zaak, proces; reden, oorzaak; omwille van (+gen, postpositie)
2
Q
cavere, cavi, cautum
A
oppassen (voor) (+acc)
3
Q
cavus
A
hol
4
Q
cedere, cessi, cessum
A
(weg)gaan; wijken (voor) (+dat)
5
Q
celare
A
verbergen (voor) (+acc&acc)
6
Q
celebrare
A
vereren; vieren
7
Q
celer, -is
A
snel
8
Q
celsus
A
hoog
9
Q
cena
A
maaltijd
10
Q
censere, censui, censum
A
denken, vinden; besluiten
11
Q
censor, -oris
A
censor
12
Q
centum
A
honderd
13
Q
centurio, -ionis
A
centurio
14
Q
cera
A
was, schrijftafeltje
15
Q
cernere, crevi, cretum
A
onderscheiden, zien
16
Q
certare
A
strijden, wedijveren
17
Q
certe (adv)
A
zeker; tenminste, althans
18
Q
certus
A
zeker, vast
19
Q
cervix, -icis
A
nek
20
Q
cervus
A
hert
21
Q
cessare
A
onbenut blijven; dralen
22
Q
ceterum (adv)
A
overigens, verder
23
Q
ceterus
A
overig
24
Q
ceu
A
zoals
25
cibus
voedsel
26
ciere, civi, citum
in beweging brengen
27
cingere, cinxi, cinctum
omringen
28
cinis, -eris
as (van vuur)
29
circa, circum
rondom, in de buurt van
30
circumfundere, -fudi, -fusum
omringen
31
circumvenire, -veni, -ventum
omsingelen
32
citus
snel
33
civis, -is
burger
34
civitas, -atis
burgerij, staat; burgerrecht
35
clades, -is
nederlaag, ramp
36
clamor, -oris
(ge)schreeuw
37
clarus
helder; duidelijk; beroemd, vooraanstaand
38
classis, -is
vloot
39
claudere, clausi, clausum
(af)sluiten
40
cliens, -tis
(beschermeling, afhankelijk van een patronus), vazal
41
clivus
helling
42
coepisse, coeptus sum
beginnen
43
coercere, coercui, coercitum
binnen grenzen houden; bedwingen
44
coetus, -us
bijeenkomst, vergadering
45
cogere, coegi, coactum
bijeenbrengen; dwingen
46
cogitare
(be)denken, zinnen op