Latijn BWL p9-12 Flashcards

(47 cards)

1
Q

aeternus

A

eeuwig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aether, -eris

A

(boven)lucht, hemel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aevum

A

tijd; leven(sduur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

affectus, -us

A

gemoedsgesteldheid, stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afferre, attuli, allatum

A

ergens heen brengen; melden; veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

afficere, -ficio/feci, -fectum

A

iemand iets aandoen (+acc&abl)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

age (imp)

A

vooruit!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ager

A

akker, veld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

agere, egi, actum

A

drijven; doorbrengen; (be)handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aggredi, -gredior, -gressus sum

A

zich wenden tot; ondernemen, beginnen; aanvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

agitare

A

opjagen, zich met iets bezighouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

agmen, -inis

A

stoet, kolonne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

agnoscere, agnovi, agnitum

A

herkennen, inzien; erkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

agnus

A

lam, jong schaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

agrestis

A

tot de akker behorend; onbeschaafd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

agricola

A

landbouwer, boer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ait

A

zeggen, beweren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ala

A

vleugel (vogel); vleugel (leger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

albus

20
Q

alere, alui, altum

A

voeden, grootbrengen

21
Q

ales, -itis

A

gevleugeld, vogel

22
Q

alienus

A

tot een ander toebehorend; vreemd; ongunstig

23
Q

alioqui

24
Q

aliquando

25
aliquis
iemand, een of andere, 'n
26
aliter
op een andere wijze, anders
27
alius
(een) ander
28
almus
voedend, weldadig
29
alter, -ius
de een (de ander); tweede
30
altus
hoog, diep
31
amare
liefhebben, houden van
32
amarus
bitter, grievend
33
ambitio, -ionis
politieke campagne
34
ambo, ambae, ambo
beide (tesamen)
35
amicitia
vriendschap
36
amittere, -misi, -missum
verliezen
37
amnis, -is (m)
stroom, rivier
38
amor, -oris
liefde
39
amplecti, amplexus sum
omarmen
40
amplus
ruim, aanzienlijk
41
an (vraagpartikel)
of
42
anguis, -is
slang
43
angustus
nauw, eng, beperkt
44
anima
levensadem, adem, ziel, leven
45
animadvertere, -verti, -versum
opmerken, aanmerkingen maken op, straffen
46
animal, -is
levend wezen; dier
47
animus
ziel; geest; gemoed; moed