Latijn BWL p9-12 Flashcards
(47 cards)
aeternus
eeuwig
aether, -eris
(boven)lucht, hemel
aevum
tijd; leven(sduur)
affectus, -us
gemoedsgesteldheid, stemming
afferre, attuli, allatum
ergens heen brengen; melden; veroorzaken
afficere, -ficio/feci, -fectum
iemand iets aandoen (+acc&abl)
age (imp)
vooruit!
ager
akker, veld
agere, egi, actum
drijven; doorbrengen; (be)handelen
aggredi, -gredior, -gressus sum
zich wenden tot; ondernemen, beginnen; aanvallen
agitare
opjagen, zich met iets bezighouden
agmen, -inis
stoet, kolonne
agnoscere, agnovi, agnitum
herkennen, inzien; erkennen
agnus
lam, jong schaap
agrestis
tot de akker behorend; onbeschaafd
agricola
landbouwer, boer
ait
zeggen, beweren
ala
vleugel (vogel); vleugel (leger)
albus
wit
alere, alui, altum
voeden, grootbrengen
ales, -itis
gevleugeld, vogel
alienus
tot een ander toebehorend; vreemd; ongunstig
alioqui
overigens
aliquando
eens, ooit