Le vocabulaire fréquent : liste p. 11→14 (trim 3) Flashcards
(346 cards)
1
Q
een uiterlijk, een mijn
A
une mine
2
Q
er goed uitzien
A
avoir bonne mine
3
Q
een visie, visioen
A
une vision
4
Q
een pad, weggetje
A
un sentier
5
Q
een plank
A
une planche
6
Q
een groet, redding
A
un salut
7
Q
een taak
A
une tâche
8
Q
een schuilplaats, onderdak
A
un abri
9
Q
een ontmoeting
A
une rencontre
10
Q
een leraar
A
un professeur
11
Q
een verband
A
un lien
12
Q
een staart
A
une queue
13
Q
in de rij staan
A
faire la queue
14
Q
een bende, een rijstrook
A
une bande
15
Q
een korrel
A
un grain
16
Q
een leugen
A
un mensonge
17
Q
al, alle, gehele, …
A
tout
18
Q
groot
A
grand
19
Q
klein
A
petit
20
Q
zelfde
A
même
21
Q
andere
A
autre
22
Q
enkel, eenzaam, alleen
A
seul
23
Q
jong
A
jeune
24
Q
eerste
A
premier, première
25
goed
bon, bonne
26
welk
quel, quelle
27
mooi
beau, belle
28
oud
vieux, vieille
29
zwart
noir
30
nieuw
nouveau, nouvelle
31
laatste
dernier, dernière
32
wit
blanc, blanche
33
duur
cher, chère
34
lang
long, longue
35
arm
pauvre
36
vol
plein
37
waar, echt
vrai
38
laag
bas, basse
39
dik
gros, grosse
40
zacht, zoet
doux, douce
41
gelukkig
heureux, heureuse
42
hoog
haut
43
diep
profond
44
rood
rouge
45
menselijk
humain
46
algemeen
général
47
Frans
français
48
koud
froid
49
donker, somber
sombre
50
zeker, veilig
sûr
51
oud, voormalig
ancien, ancienne
52
proper, net, eigen
propre
53
politiek
politique
54
mogelijk
possible
55
immens
immense
56
openbaar
public, publique
57
gelijkaardig, zelfde
pareil, pareille
58
blauw
bleu
59
sterk
fort
60
geheel, volledig
entier, entière
61
eenvoudig, enkel
simple
62
noodzakelijk
nécessaire
63
slecht
mauvais
64
sociaal
social
65
belangrijk
important
66
zeker
certain
67
droevig
triste
68
leuk, mooi
joli
69
verschillend
différent
70
vreselijk
terrible
71
gek, zot
fou, folle
72
licht
léger, légère
73
vrij
libre
74
zuiver
pur
75
groen
vert
76
minst
moindre
77
rijk
riche
78
vreemd, zonderling
étrange
79
natuurlijk
naturel, naturelle
80
grijs
gris
81
zwak
faible
82
moeilijk
difficile
83
ernstig
grave
84
onmogelijk
impossible
85
klaar, bereid
prêt
86
breed
large
87
onbeweeglijk
immobile
88
rechtvaardig
juste
89
levend
vivant
90
levendig
vif, vive
91
gemiddeld
moyen, moyenne
92
rustig
tranquille
93
enig
unique
94
superieur
supérieur
95
droog
sec, sèche
96
open
ouvert
97
best
meilleur
98
vals
faux, fausse
99
enorm, heel veel
énorme
100
krachtig
puissant
101
onbekend
inconnu
102
mooi
beau, belle
103
bijzonder
particulier
104
leeg
vide
105
tweede
second
106
zwaar
lourd
107
werkelijk
véritable
108
uitgestrekt, omvangrijk
vaste
109
naakt
nu
110
kort
court
111
gelijkaardig
semblable
112
vers
frais, fraîche
113
dood
mort
114
vreemd, buitenlands
étranger, étrangère
115
geel
jaune
116
snel
rapide
117
waardig
digne
118
warm
chaud
119
helder
clair
120
heimelijk
secret, secrète
121
in staat, bekwaam
capable
122
gemakkelijk
facile
123
trots
fier, fière
124
heilig
saint
125
half
demi
126
rustig, kalm
calme
127
zeldzaam
rare
128
binnen-
intérieur
129
volledig
complet, complète
130
volgende
suivant
131
smal
étroit
132
gelijk
égal
133
hevig, gewelddadig
violent
134
schitterend
magnifique
135
volgende
prochain
136
ziek
malade
137
eeuwig
éternel, éternelle
138
wild
sauvage
139
dubbel
double
140
zacht, teder
tendre
141
recht
droit
142
ernstig
sérieux, sérieuse
143
hard, lastig
dur
144
nieuw (gemaakt, gekocht)
neuf, neuve
145
vaag
vague
146
nutteloos
inutile
147
tevreden
content
148
gevaarlijke
dangereux, -se
149
dik (van een laag)
épais, épaisse
150
talrijk
nombreux, -se
151
sprakeloos, stom
muet, muette
152
reëel, werkelijk
réel, réelle
153
doof
sourd
154
wreed
cruel, cruelle
155
derde
troisième
156
recht
droit
157
rechts, rechter-
droite
158
gek
drôle
159
naburig, buur-
voisin
160
militair
militaire
161
roze
rose
162
zwijgzaam, stil
silencieux, -se
163
Engels
anglais
164
trouw
fidèle
165
links, linker-
gauche
166
aanwezig
présent
167
buitengewoon
extraordinaire
168
divers
divers
169
slank
mince
170
vorig, voorbij
passé
171
fijn
fin
172
vast, onveranderlijk
fixe
173
rond
rond
174
vochtig
humide
175
nieuwsgierig
curieux, curieuse
176
kostbaar
précieux, précieuse
177
precies
précis
178
zwart
noir
179
zenuwachtig
nerveux, nerveuse
180
gemeen(schappelijk)
commun
181
helder, klaar
clair
182
hoog
haut
183
bejaard, op leeftijd
âgé
184
absoluut
absolu
185
blond
blond
186
zichtbaar
visible
187
verloren
perdu
188
niet, geen
ne...pas
189
niet meer
ne ... plus
190
goed
bien
191
zo, tochwel
si
192
daar
là
193
zelf(s)
même
194
nog
encore
195
ook
aussi
196
weinig
peu
197
dan, welnu
alors
198
altijd
toujours
199
nooit
jamais
200
nee
non
201
heel, erg
très
202
zo, op die manier
ainsi
203
minder
moins
204
hier
ici / -ci
205
ja
oui
206
te, te veel
trop
207
al, reeds
déjà
208
zoveel
tant
209
uiteindelijk
enfin
210
nu
maintenant
211
veel
beaucoup
212
genoeg, redelijk
assez
213
ver
loin
214
bijna
presque
215
elders
ailleurs
216
slechts
seulement
217
vandaag
aujourd'hui
218
beter
mieux
219
rondom
autour (de)
220
vaak, dikwijls
souvent
221
boven, over
au-dessus (de)
222
lange tijd, lang
longtemps
223
als
comme
224
hoe
comment
225
evenveel
autant
226
eerst
d'abord
227
vooral
surtout
228
echter, nochtans
cependant
229
snel
vite
230
laat
tard
231
nochtans
pourtant
232
slecht
mal
233
soms
parfois
234
echt
vraiment
235
weldra
bientôt
236
overal
partout
237
recht(op)
debout
238
liever, eerder
plutôt
239
traag
lentement
240
hoeveel
combien
241
gisteren
hier
242
waarom
pourquoi
243
ook, eveneens
également
244
morgen
demain
245
dadelijk
aussitôt
246
dan, vervolgens
ensuite
247
daarna
puis
248
samen
ensemble
249
dicht
près
250
na
après
251
vroeger
autrefois
252
zachtjes
doucement
253
plots
soudain
254
sinds
depuis
255
simpelweg
simplement
256
ongeveer
environ
257
zozeer
tellement
258
buiten
dehors
259
zeker
certes
260
bruusk, plotseling
brusquement
261
voor (in tijd)
avant
262
hoog
haut
263
meer
davantage
264
voor (in ruimte)
devant
265
vroeg
tôt
266
met
avec
267
nauwelijks
ne...guère
268
absoluut
absolument
269
zonder treuzelen, snel
rapidement
270
tijdens, terwijl
lors de
271
anders
autrement
272
perfect
parfaitement
273
voortaan
désormais
274
compleet
complètement
275
diep
profondément
276
zeker
certainement
277
dat
que
278
maar
mais
279
of
ou
280
wanneer
quand
281
of, als
si
282
daarna
puis
283
dus
donc
284
want
car
285
noch
ni
286
omdat
parce que
287
waarom
pourquoi
288
wanneer, toen
lorsque
289
terwijl (tegenstellend)
tandis que
290
aangezien
puisque
291
ofwel...ofwel
soit...soit
292
welnu
or
293
van
de
294
aan, voor, ...
à
295
in, binnen, ...
en
296
in
dans
297
voor
pour
298
door
par
299
op
sur
300
met
avec
301
zonder
sans
302
onder
sous
303
na (tijd)
après
304
tussen
entre
305
naar
vers
306
bij
chez
307
tot
jusque
308
tegen
contre
309
voor (plaats)
devant
310
sinds, sedert
depuis
311
tijdens
pendant
312
voor (tijd)
avant
313
dicht
près
314
vanaf
dès
315
ondanks
malgré
316
volgens
selon
317
achter (plaats)
derrière
318
onder, te midden van
parmi
319
om, opdat
afin de + inf.
320
bij
auprès de
321
wat betreft
quant à
322
buiten
hors de
323
gedurende, in de loop van
durant
324
dankzij
grâce à
325
zich, elkaar
se
326
die, dat (betrekkelijk vnw)
qui (sujet) / que (COD)
327
die, dit, deze (aanwijzend)
ce, cette, ce
328
men
on
329
er (à + chose / lieu)
y
330
er (de + chose / quantité)
en
331
waar
où
332
deze, die
celui, celle / ceux, celles
333
niets
rien
334
waarvan, waarover
dont
335
alles
tout
336
dat
ça
337
dat
cela
338
ander(s)
autre
339
dewelke
lequel
340
niemand
personne
341
elk
chacun
342
iemand
quelqu'un
343
andere(n)
d'autres
344
dit
ceci
345
geen enkele
aucun
346
zelfs
même
