Actes de Paroles XIII (47-49) Flashcards by Simon Degryse

Q

Dat kan wel.

A

ça se peut.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Niet echt.

A

Pas vraiment. / Pas tellement.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Niet helemaal.

A

Pas tout à fait.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

En wat denkt u ervan?

A

Et vous, qu’est-ce que vous en pensez?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Geloof me!

A

Crois-moi! / Croyez-moi!

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Dat zou wel kunnen.

A

ça se pourrait.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Beslist.

A

Tout à fait.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

U hebt ongelijk.

A

Vous avez tort.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Mij best.

A

Je veux bien.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Daar heb ik niets op aan te merken.

A

Je n’ai rien à redire.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik heb een dwaasheid begaan.

A

J’ai fait une bêtise.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik ben het helemaal met u eens.

A

Je vous approuve entièrement.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Daar zit je / u fout!

A

Là, tu te trompes! / Vous vous trompez!

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik veroordeel uw gedrag.

A

Je condamne votre conduite.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik vergis me niet.

A

Je ne me trompe pas.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Nee maar, zonder gekheid?

A

Non mais, sans blague!

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Dat had je niet moeten zeggen.

A

Vous n’auriez pas dû dire ça.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik heb een vergissing begaan.

A

J’ai commis une erreur.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik denk er net zo over.

A

Je pense comme toi.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Integendeel.

A

Au contraire.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Inderdaad.

A

Effectivement.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Natuurlijk.

A

Evidemment.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Helemaal niet!

A

Pas du tout!

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Wellicht.

A

Peut-être (bien).

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

(Volledig) akkoord.

(Tout à fait) d'accord.

Als u wilt.

Si vous voulez.

Ik beken dat ik ongelijk heb.

J'avoue que j'ai tort.

Natuurlijk.

Bien sûr. / Evidemment. / Bien entendu.

Ongetwijfeld.

Sans doute.

Ik deel niet helemaal uw mening.

Je ne partage pas tout à fait votre avis.

Daar heb ik mijn twijfels over.

J'ai mes doutes là-dessus.

Wie hou je voor de gek?

De qui te moques-tu? / De qui vous moquez-vous?

Ik waardeer wat u gedaan hebt.

J'apprécie ce que vous avez fait.

Desnoods, ja.

à la rigueur, oui.

Ik verwijt jullie niet tussenbeide gekomen te zijn.

Je vous reproche de ne pas être intervenus.

Dat had ik niet moeten zeggen.

Je n'aurais pas dû dire ça.

Je mag terecht trots / tevreden zijn.

Il y a de quoi être fier / content.

Wat is uw mening?

Quel est votre avis?

Natuurlijk!

Parfaitement!

U hebt (volkomen) gelijk.

Vous avez (tout à fait) raison.

Ah nee!

Ah ça, non!

Als jij het zegt. / Als u het zegt.

Si tu le dis. / Si vous le dites.

Vindt u dat hij gelijk heeft?

Vous trouvez qu'il a raison?

Het is waar.

C'est vrai.

Ik verzeker je / u dat het zo is.

Je t'assure / vous assure que c'est comme ça.

Dat meen je niet. / Dat meent u niet!

Tu rigoles, non? / Tu plaisantes? / Vous rigolez, non? / Vous plaisantez?

U hebt het bij het rechte eind.

Vous ne vous trompez pas.

Er is geen vergissing mogelijk.

Il n'y a pas d'erreur possible.

Ik beken dat ik me vergist heb.

J'avoue que je me suis trompé(e).

Wat vind je daarvan?

Quelle est ton opinion là-dessus?

Wat je daar gedaan hebt, is niet erg mooi.

Ce n'est pas bien ce que tu as fait là.

Ik ben er zeker van dat ik gelijk heb.

Je suis sûr(e) d'avoir raison.

Wat vind jij van die film?

Que penses-tu de ce film?

Het is zeker.

C'est certain. / Ah oui, alors!

Gelukkig dat je het me zegt.

Heureusement que tu me le dis.

Ik ben het er niet helemaal mee eens.

Je ne suis pas tout à fait d'accord. / Je ne suis pas du tout de votre avis.

Beslist! Absoluut!

Absolument!

Daar hebt u (helemaal) gelijk in.

Vous avez (tout à fait / entièrement) raison.

Misschien heb je gelijk.

Tu as peut-être raison.

Zie je ze vliegen?

ça ne va pas la tête? / ça ne va pas, non?

Ik keur je houding af.

Je désapprouve ton comportement.

Ik denk dat je goed gehandeld hebt.

Je pense que tu as bien fait.

U vergist zich.

Vous vous trompez. / Vous faites erreur.

Je hebt / had gelijk hem dat te zeggen.

Tu as (eu) raison de lui dire ça.

Ik weet / geloof het niet.

Je ne sais / crois pas.

Ik ben het daar helemaal niet mee eens.

Je ne suis pas du tout d'accord.

Zou ik het mogen doen, volgens jou?

D'après toi, pourrais-je le faire?

Ik heb u niets te verwijten.

Je n'ai rien à vous reprocher.

Zonder de minste twijfel.

Sans aucun doute.

Precies!

Exactement!

Wat je daar gedaan hebt, is erg.

C'est grave ce que tu as fait là.

Zo is het.

C'est cela.

Dat klopt.

C'est exact.

Dat is niet waar.

Ce n'est pas vrai.

Daar ben ik helemaal zeker van.

J'en suis tout à fait sûr(e).

Je kunt best gelijk hebben.

Je veux bien que tu aies raison.

U deed er goed aan me te waarschuwen.

Vous avez bien fait de me prévenir.

Ik ben het helemaal met u eens.

Je suis tout à fait de votre avis.