Leren en motiveren Flashcards
(49 cards)
Noem twee verschillende mindsets (Carol Dweck).
- Groei mindset (intelligentie en kwaliteiten zijn wel ontwikkelbaar)
- Statische mindset (intelligentie en kwaliteiten zijn niet ontwikkelbaar, voorspellen van niveau, erfelijkheid bepaalt niveau in hoge mate).
Waar is succes afhankelijk van (Paul Tough)?
- Doorzettingsvermogen
- Wilskracht en ambitie
- Zelfvertrouwen
- Nieuwsgierigheid
- Creativiteit
- Concentratievermogen
Wat houdt de Self Determination Theory (Deci & Ryan) in?
Intrinsieke motivatie ontstaat als autonomie, verbinding en gevoel van competent zijn alledrie goed aanwezig zijn.
Noem 6 soorten motivatie.
- Relevantie
- Aandacht
- Vertrouwen
- Satisfactie
- Autonomie
- Relatedness
Wat houdt relevantie in?
Zijn mensen zich bewust van het nut en de noodzaak van een leertaak?
Wat houdt aandacht in?
Hoe goed kunnen mensen hun aandacht bij de leertaak houden? Interesse?
Wat houdt vertrouwen in?
Heeft men het idee dat de leertaak met goed gevolg kan worden afgerond, vertrouwen in het eigen kunnen? Succes wordt dan toegeschreven aan het eigen vermogen, falen wordt dan toegeschreven aan gebrek aan inzet of aan toeval.
Wat houdt satisfactie in?
De voldoening die men haalt uit het succesvol afronden van de leertaak, plezier.
Wat houdt autonomie in?
Het vermogen om zelfstandig invulling te geven aan het leerproces. Het heeft dus een kennis- en en invullingscomponent. Sturing, reflectie.
Wat houdt relatedness in?
De mogelijkheid om in het uitvoeren van de leertaak met anderen samen te werken en onderdeel te zijn van een groep hierbij.
Welk effect hebben positief activerende emoties op leren?
Plezier, hoop, trots. Positief effect.
Welk effect hebben positief de-activerende emoties op leren?
Ontspannen, opluchting. Variabel effect.
Welk effect hebben negatief activerende emoties op leren?
Boosheid, angst, schaamte. Variabel effect.
Welk effect hebben negatief de-activerende emoties op leren?
Verveling, wanhoop. Negatief effect.
Wanneer kan socratisch motiveren helpen?
Als de werkrelatie vastloopt, de partijen strijden, zich hebben ingegraven of elkaar de rug toekeren.
Noem kenmerken van de luiaard.
Geen initiatief, hopen dat het overgaat, laat de ander het maar doen, passief of actief verzet tegen verandering.
Noem de strategie voor de luiaard.
Weersta verleiding om de kar te gaan trekken. Verandering kan wachten. Is een optie of een experiment (regie bij de klant).
Wat te doen bij een veranderwens bij de luiaard?
Nadruk leggen op ‘niet teveel gedoe’ en ‘het zekere voor het onzekere nemen’. Afremmen. ‘Misschien even proberen, maar ook heel goed om het niet te doen.’
Noem kenmerken van de betweter.
Overtuigd van gelijk, willen positieve uitzonderingspositie, kunnen niet tegen kritiek, worden graag geprezen, hekel aan andere betweters.
Noem de strategie voor de betweter.
Aarzel, vraag om correctie, benadruk het bijzondere, benoem eigen onvermogen, geef grenzen aan (regie bij klant).
Wat te doen bij een veranderwens bij de betweter?
Steunen, verbijzonderen, benadrukken van de extreme inspanning die het kost en van eerder succes door de klant (klant heeft wel voor hetere vuren gestaan!).
Noem kenmerken van de angsthaas.
Gespannen, dwangmatig, schreeuwen om hulp, zoeken autoriteiten met ervaring.
Noem de strategie voor de angsthaas.
Toon autoriteit, steun op evidentie, benadruk orde en regelmaat (regie bij de ‘verkoper’).
Wat te doen bij een veranderwens bij de angsthaas?
Baseer je op laatste jaren en stel met zekerheid vast wat de beste optie is en neem daarin het voortouw. ‘Dit past bij u, en dus gaan we het doen. Volg mij.’