Leren en motiveren Flashcards

(49 cards)

1
Q

Noem twee verschillende mindsets (Carol Dweck).

A
  • Groei mindset (intelligentie en kwaliteiten zijn wel ontwikkelbaar)
  • Statische mindset (intelligentie en kwaliteiten zijn niet ontwikkelbaar, voorspellen van niveau, erfelijkheid bepaalt niveau in hoge mate).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is succes afhankelijk van (Paul Tough)?

A
  • Doorzettingsvermogen
  • Wilskracht en ambitie
  • Zelfvertrouwen
  • Nieuwsgierigheid
  • Creativiteit
  • Concentratievermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt de Self Determination Theory (Deci & Ryan) in?

A

Intrinsieke motivatie ontstaat als autonomie, verbinding en gevoel van competent zijn alledrie goed aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 6 soorten motivatie.

A
  • Relevantie
  • Aandacht
  • Vertrouwen
  • Satisfactie
  • Autonomie
  • Relatedness
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt relevantie in?

A

Zijn mensen zich bewust van het nut en de noodzaak van een leertaak?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt aandacht in?

A

Hoe goed kunnen mensen hun aandacht bij de leertaak houden? Interesse?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt vertrouwen in?

A

Heeft men het idee dat de leertaak met goed gevolg kan worden afgerond, vertrouwen in het eigen kunnen? Succes wordt dan toegeschreven aan het eigen vermogen, falen wordt dan toegeschreven aan gebrek aan inzet of aan toeval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt satisfactie in?

A

De voldoening die men haalt uit het succesvol afronden van de leertaak, plezier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt autonomie in?

A

Het vermogen om zelfstandig invulling te geven aan het leerproces. Het heeft dus een kennis- en en invullingscomponent. Sturing, reflectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt relatedness in?

A

De mogelijkheid om in het uitvoeren van de leertaak met anderen samen te werken en onderdeel te zijn van een groep hierbij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk effect hebben positief activerende emoties op leren?

A

Plezier, hoop, trots. Positief effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk effect hebben positief de-activerende emoties op leren?

A

Ontspannen, opluchting. Variabel effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk effect hebben negatief activerende emoties op leren?

A

Boosheid, angst, schaamte. Variabel effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk effect hebben negatief de-activerende emoties op leren?

A

Verveling, wanhoop. Negatief effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer kan socratisch motiveren helpen?

A

Als de werkrelatie vastloopt, de partijen strijden, zich hebben ingegraven of elkaar de rug toekeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem kenmerken van de luiaard.

A

Geen initiatief, hopen dat het overgaat, laat de ander het maar doen, passief of actief verzet tegen verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de strategie voor de luiaard.

A

Weersta verleiding om de kar te gaan trekken. Verandering kan wachten. Is een optie of een experiment (regie bij de klant).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat te doen bij een veranderwens bij de luiaard?

A

Nadruk leggen op ‘niet teveel gedoe’ en ‘het zekere voor het onzekere nemen’. Afremmen. ‘Misschien even proberen, maar ook heel goed om het niet te doen.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem kenmerken van de betweter.

A

Overtuigd van gelijk, willen positieve uitzonderingspositie, kunnen niet tegen kritiek, worden graag geprezen, hekel aan andere betweters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem de strategie voor de betweter.

A

Aarzel, vraag om correctie, benadruk het bijzondere, benoem eigen onvermogen, geef grenzen aan (regie bij klant).

21
Q

Wat te doen bij een veranderwens bij de betweter?

A

Steunen, verbijzonderen, benadrukken van de extreme inspanning die het kost en van eerder succes door de klant (klant heeft wel voor hetere vuren gestaan!).

22
Q

Noem kenmerken van de angsthaas.

A

Gespannen, dwangmatig, schreeuwen om hulp, zoeken autoriteiten met ervaring.

23
Q

Noem de strategie voor de angsthaas.

A

Toon autoriteit, steun op evidentie, benadruk orde en regelmaat (regie bij de ‘verkoper’).

24
Q

Wat te doen bij een veranderwens bij de angsthaas?

A

Baseer je op laatste jaren en stel met zekerheid vast wat de beste optie is en neem daarin het voortouw. ‘Dit past bij u, en dus gaan we het doen. Volg mij.’

25
Wat houdt sociaal constructivisme in?
Essentie is dat de objectieve werkelijkheid alleen bestaat in jouw interpretatie ervan binnen de sociale omgeving. Dit maakt alles subjectief en afhankelijk van interpretatie die te beïnvloeden is met de juiste mindset. De wereld is maakbaar.
26
Noem een extern blijvend succes.
Taak was te makkelijk.
27
Noem een extern tijdelijk succes.
Geluk, omgeving.
28
Noem een intern blijvend succes.
Aanleg hebben, hoog IQ.
29
Noem een intern tijdelijk succes.
Effort in gestoken, strategie.
30
Noem een extern blijvend falen.
Taak was te moeilijk.
31
Noem een extern tijdelijk falen.
Pech gehad, omgeving.
32
Noem een intern blijvend falen.
Gebrek aan aanleg, laag IQ.
33
Noem een intern tijdelijk falen.
Te weinig effort in gestoken, strategie.
34
Hoe wordt de motivatie om te leren (Brophy) omschreven?
De tendens van leerlingen om leeractiviteiten zinvol en waardevol te vinden en 'om er aan bezig te gaan' met het doel om tot beheersing van lesstof te komen.
35
Welke beginselen (14) heb je om beter te leren leren?
- Activiteitsbeginsel - Cumulativiteitsbeginsel - Constructiviteitsbeginsel - Doelgerichtheidsbeginsel - Diagnostiekbeginsel - Procesbeginsel - Reflectiviteitsbeginsel - Affectiviteitsbeginsel - Contextbeginsel - Zelf diagnostiek beginsel - Scaffolding beginsel - Samenwerkingsbeginsel - Ouderbeginsel - Leerconceptie beginsel
36
Wat houdt het activiteitsbeginsel in?
Leren verloopt het beste wanneer leerlingen er zelf actief en zelfstandig vorm aan geven, althans wanneer zij daartoe in staat zijn.
37
Wat houdt het cumulativiteitsbeginsel in?
Voorkennis en opvattingen over leerstof vormen de ankerpunten waaraan nieuwe leerstof wordt opgehangen. Kennis bouwt voort op kennis.
38
Wat houdt het constructiviteitsbeginsel in?
Naast de bevordering van kennis wordt vooral ook de bevordering van hogere cognitieve doelen (toepassen, inzicht, relateren) nagestreefd. Accent leggen op zelf construeren van betekenis door relaties te leggen, structuur aan te brengen en 'na te denken'.
39
Wat houdt het doelgerichtheidsbeginsel in?
Steeds moet het mensen duidelijk zijn wat ze aan te leren kennis en vaardigheden hebben en waar en waarom ze die nodig hebben. Wat is de relevantie en wat zijn de doelstellingen?
40
Wat houdt het diagnostiekbeginsel in?
Voortdurend in de gaten houden en toetsen of men nog wel op de gewenste wijze leert.
41
Wat houdt het procesbeginsel in?
De aanpak van leertaken en probleemoplossingsprocessen dienen centraal te staan. Legt accent op leer- en denkprocessen in plaats van op resultaten.
42
Wat houdt het reflectiviteitsbeginsel in?
Mensen dienen zich bewust te worden van strategieën en zelfregulatievaardigheden. Hoe lossen verschillende mensen problemen op? Waar kun je leren van elkaar?
43
Wat houdt het affectiviteitsbeginsel in?
De wederzijdse beïnvloeding van affectief-motivationele en cognitieve aspecten wordt centraal gesteld. Er is aandacht voor de mogelijkheden om obstakels in het leren te omzeilen, voor de leuke kanten van een vak, voor concentratieproblemen en voor de verwerking van slechte resultaten. Het stellen van doelen is belangrijk.
44
Wat houdt het contextbeginsel in?
Strategieën en zelfregulatievaardigheden moeten vaak, regelmatig, langdurig en in verschillende contexten worden geoefend.
45
Wat houdt het zelf diagnostiek beginsel in?
Mensen moeten leren hoe ze hun eigen leren en denken kunnen diagnosticeren en sturen.
46
Wat houdt het scaffolding beginsel in?
Er moet een geleidelijke verschuiving in de taakverdeling optreden tussen mens en kennisdrager in de richting van grotere zelfverantwoordelijkheid voor de lerende. (Steigerbouwprincipe; de leraar trekt zich meer en meer terug.)
47
Wat houdt het samenwerkingsbeginsel in?
Door samenwerken en discussie leren mensen van elkaar hoe ze zelfstandig kunnen leren.
48
Wat houdt het ouder beginsel in?
Er moeten afspraken gemaakt worden tussen de organisatie en de persoon over de begeleiding van het leren zelfstandig te leren en denken.
49
Wat houdt het leerconceptie beginsel in?
Opvattingen van mensen over leren en leerstof vormen belangrijke uitgangspunten voor de vormgeving van het leren.