Les 11: Hoe wonen jullie Flashcards
(51 cards)
1
Q
actually
A
eigenlijk
2
Q
own
A
eigen
3
Q
rent
A
huren
4
Q
house
A
woning (de)
5
Q
in lodgings
A
op kamers
6
Q
room
A
kamer (de)
7
Q
someone else
A
iemands anders
8
Q
roommate
A
huisgenoot (de)
9
Q
lived
A
woonde (wonen)
10
Q
together
A
samen
11
Q
all
A
allemaal
12
Q
men
A
mannen
13
Q
our
A
onze
14
Q
bathroom
A
badkamer
15
Q
toilet
A
WC (de)
16
Q
kitchen
A
keuken
17
Q
downstairs
A
beneden
18
Q
use
A
gebruiken
19
Q
contact
A
contact (het)
20
Q
they are
A
het zijn
21
Q
students
A
studenten
22
Q
nice
A
aardig
23
Q
them
A
hen
24
Q
once in a while
A
af en toe
25
big
groot
26
spacious
ruim
27
square meter
vierkante meter
28
sleep
slaap
29
living room
woonkamer
30
bedroom
slaapkamer
31
(in) in
er....in
32
sit (are)
zitten
33
windows
ramen
34
nevertheless
toch
35
satisfied
tevreden
36
expensive
dure (duur)
37
pay
betalen
38
for it
ervoor
39
call
noemt (noemen)
40
including
inclusief
41
personally
zelf
42
reasonable
redelijke (redelijk)
43
rent
huur (de)
44
find
aan....gekomen (komen aan)
45
through
via
46
still
nog
47
boyfriend
vriend (de)
48
soon
binnenkort
49
live together
samenwonen
50
are looking for
zoeken
51
preferably
het liefst
