Les 4: De Nederlandse les Flashcards
(45 cards)
1
Q
languages
A
talen
2
Q
speak
A
spreken
3
Q
a bit
A
een beetje
4
Q
but
A
maar
5
Q
why
A
waarom
6
Q
learn
A
leren
7
Q
do
A
doe
8
Q
this
A
deze
9
Q
course
A
cursus
10
Q
important
A
belangrijk
11
Q
want
A
wil (willen)
12
Q
study
A
studeren
13
Q
difficult
A
moeilijk
14
Q
easy
A
makkelijke
15
Q
slowly
A
langzaam
16
Q
clearly
A
duidelijk
17
Q
already
A
al
18
Q
good
A
goed
19
Q
listen
A
luister (luisteren)
20
Q
texts
A
teksten
21
Q
green
A
groene
22
Q
the book
A
het boek
23
Q
have
A
hebben
24
Q
how many
A
hoeveel
25
times
keer
26
per
per
27
every
elke
28
except
behalve
29
schedule
rooster
30
am
zit (zitten)
31
begins
begint (beginnen)
32
in the morning
's ochtends
33
at
om
34
until
tot
35
hour
uur
36
in the afternoon
's middags
37
lasts
duurt (duren)
38
we
wij
39
classes
lessen
40
in the evening
's avonds
41
for
voor
42
next
volgende
43
sometimes
soms
44
everybody
iedereen
45
