Les 4 Flashcards

(55 cards)

1
Q

2 soorten statistiek

A
  • beschrijvende statistiek

- verklarende statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is beschrijvende statistiek

A
  • Het ordenen en beschrijven van numerieke data uit steekproeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijvende statistiek maakt gebruikt van

A
  • steekproefgrootheden

- parameters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn steekproefgrootheden

A
  • Waarden die worden berekend op basis van informatie uit de steekproef
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn parameters

A

Waarden die worden berekend uit een onderzoek op basis van de hele populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gemiddelde: parameters

A

μ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gemiddelde: steekproefgrootheden

A

X (met een horizontale streep boven de X)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

variantie: parameters

A

σ2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

variantie: steekproefgrootheden

A

SD2, s2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

standaardafwijking: parameters

A

σ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

standaardafwijking: steekproefgrootheden

A

SD, s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verklarende statistiek kunnen we ook … noemen

A

inductieve statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is verklarende statistiek

A
  • Het generaliseren van de verzamelde informatie naar een groter geheel
  • Vanuit de steekproef wil men iets kunnen zeggen over de populatie
  • Concluderen of het verschil dat wordt gevonden (vb tussen twee groepen) een echt verschil is of slechts toeval is ten gevolg van een niet representatieve steekproef of een andere ‘fout’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef verschillende soorten centrummaten

A
  • Frequentie
  • Modus
  • Mediaan
  • Gemiddelde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Absolute frequentie

A

is het voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

relatieve frequentie

A

het voorkomen ten opzichte van de totale groep (meestal uitgedrukt in 100)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cumulatieve frequentie

A

de som van alle voorgaande waarnemingen t.e.m. de waarneming of interest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Relatieve cumulatieve frequentie

A

de cumulatieve frequentie uitgedrukt in percentage van totaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Percentage is

A
  • relatieve frequentie, uitgedrukt ten opzichte van 100

- geeft de aan- of afwezigheid van een (binaire) code aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een proportie is

A

is een getal dat de verhouding aangeeft tussen het aantal elementen uit een verzameling met een bepaalde eigenschap en het totale aantal elementen uit deze verzameling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geef de proportie weer in een formule

A

frequentie/totaal aantal * 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De modus is

A

De modus is het gegeven met de grootste frequentie in een reeks getallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wanneer is er geen modus

A

wanneer alle gegevens evenveel voorkomen

24
Q

waarvoor is de modus het meest geschikt

A

voor het verzamelen van kwalitatieve gegevens

25
De modus is de enige maat die geschikt is voor?
voor nominale data
26
modale klasse
categorie met de hoogste frequentie
27
Voor het verzamelen van welke data is de modus allemaal geschikt?
Kan ook voor ordinale, interval en ratiodata
28
Wat als de verdeling symmetrisch is? dan is de modus
gelijk aan de mediaan
29
indien 1 waarde het meest voorkomt noemen we dit
unimodaal
30
Indien twee waarden dezelfde hoge frequentie hebben
Bimodaal
31
Indien meer dan twee waarden dezelfde hoge frequentie hebben
Multimodaal
32
de mediaan is
De mediaan is het middelste gegeven wanneer de gegevens geordend zijn van klein naar groot.
33
Wat is noodzakelijk als je de mediaan wilt zoeken
om de gegevens te ordenen
34
nadeel mediaan
De mediaan gebruikt alleen de middelste gegevens en laat dus veel informatie verloren gaan.
35
Voordeel mediaan
Daar tegenover staat dat de mediaan geen last heeft van extreme gegevens.
36
Het gemiddelde
Het rekenkundig gemiddelde is de som van alle gegevens gedeeld door het aantal gegevens.
37
De notatie voor het rekenkundig gemiddelde is:
▪ μX voor de gegevens van de populatie. | ▪ X voor de gegevens van een steekproef.
38
Nadeel gemiddelde
Houdt geen rekening met de brede van de groep
39
Voordeel gemiddelde
Houdt rekening met totale groep
40
Geef de verschillende spreidingsmaten
- Bereik of range van de gegevens - Percentiel - Variantie - Standaardafwijking - Z-score
41
Het bereik is
(de range) is het grootste gegeven min het kleinste | gegeven en is dus zeer eenvoudig te berekenen.
42
Door wat wordt het bereik bepaalt
wordt alleen bepaald door de 2 uiterste gegevens. Het kan echter zijn dat de gegevens dicht bij mekaar liggen en de spreiding dus klein is terwijl de uiterste waarden toevallig ver van mekaar liggen.
43
Het percentiel
Is het punt waaronder een bepaald percentage van de waarden van de frequentieverdeling ligt.
44
50ste percentiel:
- 50% van de gegevens liggen onder deze waarde | - > Mediaan ligt steeds op het 50ste percentiel van de gegevens
45
Variantie
- bekijkt de gemiddelde kwadratische afwijking van de gegevens ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde. - Zij onderzoekt of de gegevens al dan niet dichtbij het gemiddelde liggen.
46
De populatie noteren we als (variantie)
σ2x
47
De steekproef noteren we als (variantie)
S2x
48
Het rekenkundig gemiddelde bij variantie is altijd
0
49
Standaardafwijking is
een maat die de gemiddelde afwijking van alle waarden van het gemiddelde aangeeft
50
SD betekent
Standaarddeviatie van de steekproef
51
σ (binnen standaardafwijking) betekent
standaarddeviatie van populatie
52
Wanneer gebruiken we standaardafwijking
bij interval en ratio variabelen
53
Z- score is
- de standaard- score | - Een score die aangeeft hoeveel standaardafwijkingen een score boven of onder het gemiddelde ligt.
54
Z- score heeft altijd een gemiddelde van ... en een SD van ...
gemiddelde van 0 en een SD van 1
55
Z- score bereken je door
van de score het gemiddelde af te | trekken en delen van de SD