les 4 woorden Flashcards
(39 cards)
1
Q
praemium
A
beloning
2
Q
dare
A
geven
3
Q
quid
A
wat?
4
Q
optare
A
wensen
5
Q
diu
A
lang, lange tijd
6
Q
divitiae
A
rijkdom schatten
7
Q
mille
A
duizend
8
Q
adire
A
gaan(naar)
9
Q
petere
A
zoeken, vragen
10
Q
autem
A
echter
11
Q
claudere
A
sluiten
12
Q
recipere/io
A
ontvangen, opnemen
13
Q
tandem
A
eindelijk
14
Q
senex, senen
A
oude man
15
Q
dicere
A
zeggen
16
Q
nusquam
A
nergens
17
Q
dormire
A
slapen
18
Q
respondere
A
antwoorden
19
Q
quis
A
wie?
20
Q
sacerdos, otes
A
priester
21
Q
simul
A
tegelijk(ertijd)
22
Q
vita
A
(het) leven
23
Q
finire
A
beeïndigen
24
Q
evenire
A
uitkomen
25
colere
verzorgen
vereren
26
dum
terwijl
27
ante
voor
28
templum
tempel
29
stare
staan
30
corpus, ora
lichaam
31
subito
plotseling
32
arbor, ores
boom
33
mutare
veranderen (in)
34
tangere
aanraken
35
cum
wanneer, toen
36
ventus
wind
37
movere
bewegen
38
et
en
ook
39
vale
vaarwel