les 6 woorden Flashcards
(38 cards)
1
Q
vestigium
A
(voet)spoor
2
Q
horrere
A
huiveren
3
Q
invenire
A
vinden
4
Q
oculus
A
oog
5
Q
complere
A
vullen
6
Q
accidit
A
pf van accidere:gebeuren
7
Q
accidere
A
gebeuren
8
Q
expectare
A
afwachten, wachten op
9
Q
-ne
A
achtervoegsel: sluit zich aan bij het eerste woord in sommige vraagzinnen; niet vertalen
10
Q
parentes
A
ouders
11
Q
parui
A
pf van parere:gehoorzamen
12
Q
reliqui
A
pf van relinquere:verlaten, achterlaten
13
Q
sustulli
A
pf van tollere:optillen
14
Q
tollere
A
optillen
15
Q
veni
A
pf van venire:komen
16
Q
mors, mortem
A
(de) dood
17
Q
culpa
A
schuld
18
Q
osculum
A
kus
19
Q
dedi
A
pf van dare:geven
20
Q
adii
A
pf van adire:gaan naar
21
Q
gladius
A
zwaard
22
Q
quarere
A
zoeken
23
Q
iacere
A
liggen
24
Q
vidi
A
pf van videre:zien
25
vocare
roepen
26
fui
pf van esse:zijn
27
causa
oorzaak, reden
28
fugi
pf van fugere/io:vluchten
29
aspicere/io
aanschouwen, zien
30
respondi
pf van respondere:antwoorden
31
nec
en/ook niet
32
traxi
pf van trahere:trekken
33
dixi
pf van dicere:zeggen
34
vetui
pf van vetare:verbieden
35
vetare
verbieden
36
amor, ores
liefde
37
sepulcrum
graf
38
condere
(op)bergen