les 8 woorden Flashcards
(59 cards)
1
Q
Aeneas, am
A
Aeneas
2
Q
somnus
A
slaap
2
Q
apparere
A
verschijnen
3
Q
hostis, es
A
vijand
3
Q
habere
A
hebben, houden
4
Q
arma
A
wapens
4
Q
penates
A
penaten
4
Q
auxilium
A
hulp
5
Q
condere
A
1.(op)bergen
2.stichten
6
Q
lectus
A
bed
7
Q
surrexi
A
pf van surgere:oprijzen, opstaan
8
Q
surgere
A
oprijzen, opstaan
9
Q
ii
A
pf van ire:gaan
10
Q
ire
A
gaan
11
Q
instare
A
achternazitten
12
Q
via
A
weg, straat
13
Q
clamor, ores
A
geschreeuw, kreet
14
Q
cepi
A
pf van capere/io:nemen
15
Q
turba
A
menigte
16
Q
horrui
A
pf van horrere:huiveren
17
Q
ara
A
altaar
18
Q
statui
A
pf van statuere:besluiten
19
Q
statuere
A
besluiten
19
Q
graecus
A
griek
19
aedificare
bouwen
20
vir, viri
man
21
in
1.in, op
2.tijdens
22
ora
kust
23
pro
voor
23
troia
troje
24
a(b)
van(af)
25
navigare
varen
26
prope
dichtbij
27
occultare
verbergen
28
troianus
trojaan
28
de
vanaf
29
spectare
kijken
29
murus
muur
30
navis, es
schip
31
modo
slechts
32
porta
poort
32
cito
snel
33
aperui
pf van aperire:openen
33
e(x)
1.uit
2.sinds
34
ad
1.naar, tot aan
2.bij
34
delere
vernietigen
35
cucurri
pf van currere:rennen
35
currere
rennen
35
alii...alii
sommigen...anderen
36
flamma
vlam, vuur
36
ut
zodra
36
urbs, urbes
stad
37
credere
geloven, vertrouwen
37
cum
(samen) met
38
et...et
zowel...als
39
donum
geschenk
39
dolus
list
40
carere
vrij zijn van, missen
41
credidi
pf van credere:geloven