les 5 Flashcards
(103 cards)
bruin
P:vlakke hand
A: V-hand
enkele keren wrijven met A op handpalm P
groen
A: V-hand
zigzaggen en PLAT!! blijven
zwart
A: gestrekte wijsvinger
gekruiste lijn op voorhoofd
met zijkant vinger lijn trekken
rood
A: gestrekte wijsvinger
2x aan onderlip
geel
A: J-hand
enkele keren boogje maken
oranje
A: C-hand met licht gespreide vingers naar vuist
lettergrepen
schuin naar voor gericht
ter plaatse aan mond blijven
C: appelsien, mandarijn (kleiner)
roze
A: V-hand met haakvingers
enkele keren kleine cirkelbeweging
blauw
A: vlakke hand
1x cirkel maken
grijs
P: vlakke hand
A: gestrekte wijsvinger
enkele keren wrijven met A over onderarm P
paars
A: vuisthand
1x cirkel maken
C: purper
wit
A: grijphand
vluchtig raken onder sleutelbeen
(meer tikken dan trekken)
einde: handpalm boven
C: blank
maandag
A: licht geknikte hand
over middellijn beginnen
dinsdag
P: vlakke hand (rechtopstaand)
A: geknikte hand
A aan vingerwortel van P zetten
woensdag
A: spathand
van A zijde naar midden
donderdag
A: gestrekte wijsvinger (naar middellijn)
voor gezicht
C: bliksem
vrijdag
A: V-hand
handpalm naar voor
over middellijn beginnen
zaterdag
A: vlakke hand
“achter oren wassen”
zondag
A: kleine C-hand
recht naar beneden
van hals naar taille
! niet toegaan op einde
C: das
lente
P: vlakke hand
A: spathand
= ‘nieuw’ maar veel TRAGER bewegen
C: voorjaar
zomer
A: vlakke hand met gestrekte duim naar grijphand
C: warm (gevoel)
herfst
P: vlakke hand
A: vlakke hand met gespreide vingers
einde: spathand
omgekeerde van lente
TRAAG bewegen
C: najaar
winter
A en P: in elkaar gehaakte handen
C: koud, koel, fris
maand
A: gestrekte wijsvinger
begin thv hoofd en recht naar beneden
(zoals dag maar dan allemaal onder elkaar)
week
P: vlakke hand
A: gestrekte wijsvinger
van pols tot voorbij vingers
handpalm naar voor
pols op pols