Les 6 Flashcards
(68 cards)
1
Q
The window
A
Het raam
2
Q
Sit down
A
Gaan zitten
3
Q
The menu
A
De menukaart
4
Q
In the meantime
A
Alvast
5
Q
The mineral water
A
Het mineraal water
6
Q
Just
A
Alleen
7
Q
The main course
A
Het hoofdgerecht
8
Q
The main course
A
Het hoofdgerecht
9
Q
The Starter
A
Het voorgerecht
10
Q
Dessert
A
Het Nagerecht/ het toetje
11
Q
Perhaps
A
Misschien
12
Q
Very
A
Erg
13
Q
As/if
A
Als
14
Q
Steak
A
De biefstuk
15
Q
Um
A
Eh
16
Q
The meat
A
Het vlees
17
Q
After all
A
Toch
18
Q
Todays special
A
De dagschotel
19
Q
To choose
A
Kiezen
20
Q
The knife
A
Het mes
21
Q
The fork
A
De vork
22
Q
The spoon
A
De lepel
23
Q
To fetch/to pick up
A
Halen
24
Q
It’s ok
A
Het gaat wel
25
Kind (as in what kind of)
De soort
26
To try or taste food/ to test a sample of
Proeven
27
A little/ a bit/ somewhat
Wat
28
Greasy
Vet
29
Ice cream
Het ijs
30
Fruit
De Vrucht
31
Chocolate x2
Chocola / chocolade
32
Vegetarian
De Vegetarisch (e) - it’s an adjective so depending on where in the sentence
33
Whipped cream
De slagroom
34
Without
Zonder
35
Keep the change
Laat de rest maar zitten
36
How do you find the soup
Hoe vind je de soep
37
Do you like chicken
Houd je van kip
38
Delicious
Heerlijk
39
I don’t like
Ik houd niet van
40
I think it’s gross
Ik vind het vies
41
Let’s make it €50
Maak er maar €50 van
42
Lukewarm
Lauw
43
Roasted
Geroosterde
44
Herbs
Kruiden
45
Homemade
Huisgemaakte
46
Melted
Gesmolten
47
Baguette
Het Stokbrood
48
If in stock
Indien voorradig
49
Prawn crackers
Kroepoek (pronounced kroopuk)
50
Thigh
Dij
51
Pork fillet
Varkenshaas
52
Cream
De Room
53
Topped with
Bestrooid met
54
Meatball
De Gehaktbal
55
Pastry
Het Deeg
56
Preparation
Bereiding
57
The base
De bodem
58
Blackcurrant
Bosbessen
59
Caramelised
Gekarameliseerde
60
Pomegranate
Granaatappel (literally grenade apple)
61
BlackBerry
Bramen
62
Conjugate the verb - May
Mogen
Ik mag
Je/u mag
Hij/zij/ze/het mag
We/wij mogen
Jullie mogen
Zij/ze mogen
63
Conjugate to want
Willen
Ik wil
Je/u wil/wilt
Hij/zij/ze/het wil
We/wij willen
Jullie willen
Zij/ze willen
64
Conjugate must
Moeten
Ik moet
Je/u moet
Hij/zij/ze/het moet
We/wij moeten
Jullie moeten
Zij/ze moeten
65
Conjugate can
Kunnen
Ik kan
Je/u kunt/kan
Hij/zij/ze/het kan
We/wij kunnen
Jullie kunnen
Zij/ze kunnen
66
Conjugate shall
Zullen
Ik zal
Je/u zult/zal
Hij/zij/ze/het zal
We/wij zullen
Jullie zullen
Zij/ze zullen
67
The tip
De fooi
68
rich (as in a rich chocolate cake) - literally means mighty
Machtig